‘Ik durfde nauwelijks nog de deur uit, uit angst dat ik een hartinfarct zou krijgen’
Veertig jaar geleden dacht Jan Heemskerk dat 'ie doodging. Diagnose: niks aan de hand, hyperventilatie. ‘Het is ironisch dat ik er uiteindelijk ‘overheen’ ben gekomen door te accepteren dat het leven soms inderdaad kut is.’
Een jaar of veertig geleden stond ik in de rij voor de kassa in de kantine. Ik had net een hamburger op mijn dienblad geschoffeld toen ik ineens kotsduizelig werd en bijna door mijn knieën ging. Ik kreeg het bloedheet, mijn hart bonsde als een dolle, het zweet brak me uit en mijn oren suisden zo hard dat het geroezemoes in de rij er bijna bij wegviel. Ik was vlakbij de kassa, maar kon geen seconde langer in die rij blijven staan, want ik zag vlekken voor mijn ogen, kon niet meer ademhalen en móést snel ergens gaan zitten, voor ik tegen de vlakte zou slaan. Mijn collega T. zag dat het lelijk mis was, sleurde me naar zijn auto en roste in recordtijd naar het naburige ziekenhuis, dat gelukkig drie straten verderop lag. Diagnose: niks aan de hand, hyperventilatie. Dat was toen nog best een nouveauté.
Ik moest hieraan denken toen ik afgelopen week het Volkskrant-interview las met de gelauwerde mediapsychiater Damiaan Denys die – even kort door de bocht – vindt dat er te snel een beroep op de mentale zorg wordt gedaan en ‘gevoelens worden gepathologiseerd die inderdaad ongemakkelijk zijn, maar bij het leven horen’. Life sucks and then you die.
Ondanks de geruststellende diagnose ging het met mij van kwaad tot erger. De hyperventilatie-aanvallen waren steeds frequenter en heftiger, totdat je wel mocht spreken van volwassen angstaanvallen. Ik durfde nauwelijks nog de deur uit, uit angst dat ik een hartinfarct zou krijgen en ter plekke de pijp zou uitgaan. Toen ik zelfs ‘op’ Ceresta niet meer door een tunnel durfde rijden en (dus) niet meer kon werken, meldde ik mij in wilde paniek bij een gemeentelijke geestesgezondheidswerker, die korte metten met me maakte: ik mocht me per direct melden bij de Therapeutische Gemeenschap De Oosthoek te Limmen.
Leven op de Oosthoek bestond uit een volle werkweek ‘intern’ met psycho-, socio-, creatieve en dramatherapie, alsmede corvee en gym, dit alles in groepsverband. Behoorlijk intens en nietsontziend – op een goede manier. Er waren drie groepen van twaalf ‘bewoners’, als ik me goed herinner, met een keur aan klachten en problemen, de meeste op het oog veel erger dan die van mij.
Toch heb ik daar veertien maanden gezeten, en na die tijd heeft het nog wel een paar jaar geduurd, met veel hulp van lieve mensen, voordat ik weer ongehinderd aan het normale leven kon deelnemen. Het is ironisch dat ik er uiteindelijk ‘overheen’ ben gekomen door te accepteren dat het leven soms inderdaad kut is. En ik kennelijk ben geslagen met een (over)gevoelige ziel. Precies wat Damiaan Denys dus eigenlijk zegt: ongemakkelijke gevoelens horen bij het leven en zijn niet per se reden om in therapie te gaan.
Toch vraag ik me af of het ook zo fantastisch met mij zou zijn afgelopen, als ik die veertien maanden niet had mogen meemaken. Hoe confronterend, vernederend en stomvervelend ik ze ook bij tijd en wijle heb ervaren – en gezellig, trouwens. Ook als het geen volwassen psychose of gruwelijk jeugdtrauma betreft, kun je het heel moeilijk hebben met het oplossen van minder ‘beduidende’ psychische problemen en daar wel degelijk professionele hulp en tijd bij nodig hebben. Dat wou ik maar even zeggen.
- iStock