Het beklaagdenbankje: de man die zijn smeerkaas niet afrekende

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: kruimeldief meneer V. die triomfantelijk lachend zijn gevangenisstraf accepteert.

Illustratie Jeroen de Leijer

Als meneer V. in het beklaagdenbankje plaatsneemt, lijkt het niet alsof er een crimineel binnen is komen lopen. Eerder een modeltreinenverzamelaar. Of iemand die zijn hele woonkamer met terrariums voor baardagamen en schildpadden vol heeft staan. V. is een vaalgrauwe man. Een grijs vest, een grijs gezicht en een stoffige, grijze krans van haren rond zijn verder kale hoofd. Maar meneer V. is geen schildpaddenhouder, maar een kleptomaan met een voorliefde voor supermarkten. V. is mager. Zelfs zijn wijde vest kan dat niet verbloemen.

De officier van justitie zet scherp in. ‘Meneer V. wordt ervan verdacht dat hij in de Jumbo allerlei etenswaren gestolen heeft. En aangezien hij dat in zijn proeftijd heeft gedaan, waarbij hij ook voor een diefstal zat, wil het OM ook die 2 weken voorwaardelijk ten uitvoer gelegd hebben.’

De rechter knikt met een ernstig gezicht.

Meneer V. knikt tijdens het verhaal van de officier instemmend mee. De beste man lijkt het overal hartgrondig mee eens te zijn.

Leverpastei en smeerkaas

‘Goed, meneer V.,’ valt de rechter de officier van justitie bij, ‘u werd in uw kraag gegrepen in de supermarkt en u had een aantal producten onder uw jas. Kaas, smeerkaas. Dat werk. Waarom toch?’

‘Ik had dat gewoon nodig, want ik had eigenlijk te weinig geld. Ik had gewoon te weinig inkomen die maand. Ik had geen schulden of zo, ik kan in principe gewoon wel rondkomen, maar ik had die maand even te weinig.’

‘Waarom dan?’

‘Ik was eerder die maand de supermarkt ingegaan en toen had ik toch allerlei dingen gekocht die ik helemaal niet nodig had.’

‘Maar als ik dan kijk naar wat u dan meeneemt… Als dat nou brood is, of zo. Maar drie stuks leverpastei, kaas, nog een paar pakjes kaas, smeerkaas. Boter. Ja, het is allemaal de wereld niet, maar toch.’

‘Ik had gewoon geen geld, daarom deed ik het.

Normaal gaat het wel goed, want ik heb nou een buurvrouw die mee boodschappen gaat doen. Als ik in mijn eentje ga, gaat het mis.’

De rechter trekt een wenkbrauw op. Meneer V. praat traag, zacht en zonder veel intonatie. Alsof hij probeert langzaam maar zeker iedereen in slaap te sussen. Het lijkt te lukken: de rechter ziet er moe uit, waarbij een rechtszaak over een paar pakjes smeerkaas en leverpastei natuurlijk ook niet meteen helpt.

‘Hebt u een probleem met omgaan met geld?’ vraagt hij, vechtend tegen de slaap en zijn ergernis. ‘Als ik geld heb, dan moet het zo snel mogelijk op.’

Kleptomanie

Dan bemoeit de officier zich met het gesprek. Hij legt V. voor dat hij eerder heeft aangegeven last te hebben van een bepaalde drang tot stelen en dat hem een behandeling is geadviseerd, maar dat V. daar niks van wilde weten. Hij adviseert V. om zich te laten helpen – dat zou ook invloed hebben op de zwaarte van zijn straf. Meteen als V.’s kleptomanie ter sprake komt, veert hij op.

‘Wat gebeurd is, is gebeurd,’ antwoordt V. ineens stellig.

‘Ja, maar,’ sputtert de officier tegen, ‘als u zich niet laat behandelen, dan laat u mij maar één optie.’

‘Ja, maar de buurvrouw helpt mij toch al? Die gaat mee boodschappen doen.’

‘Hoe bedoelt u?’ valt de rechter de officier bij.

‘Nou, dan moet ik alles weer terugleggen van haar. Ik heb het advies opgevolgd om er wat aan te doen. Dit werkt goed genoeg. Ik wil gewoon niet in behandeling.’

De rechter zucht een keer. Hij wordt ongeduldig. Het lukt hem simpelweg niet meer zijn ergernis te verbergen en vraagt V. nog maar eens wat steviger of hij het écht geen goed idee vindt om in therapie te gaan. ‘Die buurvrouw gaat misschien ook niet eeuwig mee, snapt u?’ voegt hij eraan toe. ‘Nou, die gaat al heel lang mee hoor, dat blijft ze wel doen,’ zeurt meneer V. terug. Er lijkt een soort zelfvoldaanheid en triomfantelijkheid over meneer V. heen te komen, puur en alleen doordat hij de rechter dwarszit.

‘Maar misschien is die buurvrouw er op een dag niet meer? Dat ze dood is, zeg maar,’ vult de rechter aan.

Dan ineens komt de aap uit de mouw: meneer V. wil per se niet in therapie om te leren met zijn kleptomane driften om te gaan. Hoezeer de rechter en de officier hem ook richting therapie proberen te pushen, V. houdt voet bij stuk. Zowel bij rechter als officier lijkt de ergernis met de minuut groter te worden. Na verwoede pogingen kijkt de rechter eens radeloos om zich heen.

‘Ja, maar waaróm toch? Dan moeten we u een gevangenisstraf geven! Voor een mandje bóódschappen, godbetert!’

V. legt uit dat hij pertinent tegen behandeling is.

Zijn buurvrouw doet tegenwoordig mee boodschappen en dat is wat hem betreft genoeg. Hij heeft gewoon niet zo’n goed gevoel bij het hele idee om zich te laten behandelen. Dat is de druppel voor de rechter.

Lachend brommen

‘Maar menéér,’ verzucht de rechter, ‘ik moet óók weleens iets doen waar ik niet zo’n goed gevoel bij heb. En dat doe ik dan ook gewoon. Wilt u dan liever de gevangenis in?’

‘De consequenties van mijn daden zal ik onder ogen zien.’

‘Ja, maar…’ De rechter weet het ook niet meer. De officier van justitie eist schoorvoetend in totaal 5 weken gevangenisstraf, omdat zijn eerdere voorwaardelijke straf meegerekend moet worden. De rechter gaat mee met de eis van de officier.

‘Dat is mijn uitspraak, meneer V.,’ verzucht de rechter hoofdschuddend. ‘En ik doe hem met tegenzin.’

Een paar minuten later loopt V. bijna juichend de rechtszaal uit. Triomfantelijk lachend wandelt hij een f linke maand brommen tegemoet. Hij maakt nog net geen high fives met het publiek in de zaal.