Victor Löw: 'Ik weet zelf niet waarom ik van het padje raakte'

In een acteercarrière die meer dan dertig jaar en talloze toneelstukken, films en tv-series omspant heeft Victor Löw (59) alles weleens langs zien komen. Toch is de speelfilm De Openbaring uniek binnen zijn oeuvre: een intens portret van een man die aan complottheorieën ten onder gaat. Een rol ook die Löw dieper raakte dan de anderen, omdat deze voortkwam uit een persoonlijke inzinking. ‘Ik had het gevoel dat er een glazen plaat tussen mij en de rest stond.’

Viktor Löw

Ik had tijdens het kijken naar De Openbaring soms associaties met Joker, zo’n innerlijk gebroken man die een held tegen wil en dank wordt.
‘Als ik een film zou moeten noemen, zou ik denk ik eerder Taxi Driver zeggen. Dat was een van de belangrijkste films uit mijn jeugd. Toen wij in Antwerpen op de toneelschool zaten, speelden we al die scènes na in de kroeg. In Taxi Driver is de antagonist ook de protagonist. Waar we bij De Openbaring heel lang mee hebben geworsteld was de vraag: hoe maken we een man die iets vreselijks doet, sympathiek? Wat Travis Bickle toch een held maakt, is dat hij een aantal vreselijke mannen kapotschiet die een minderjarig meisje prostitueren. Een man als Jacob, die zijn lieve moeder naar het leven staat, is een lastiger held. Best een opgave, maar het is toch gelukt.’

Ik begrijp dat je nauw betrokken was bij het ontstaan van de film?
‘Producent Jan Doense en ik waren ooit bezig met een waargebeurde moordzaak, een familiedrama. Daar had je er op een gegeven moment een paar van in Nederland. Het is nu veel meer een universeel verhaal geworden over het wankelen van de menselijke geest. Dat er niet heel voor nodig is om iemand gek te krijgen, of dat er juist heel veel kracht voor nodig is om niet gek te worden. Doodsangst en krankzinnigheid zijn twee fenomenen die altijd bezworen moeten worden. Als dat je overneemt, gaat het niet goed met je, verlies je de grip.’

Een project met een lange historie, dus?
‘Ik denk dat we hier al zestien jaar mee bezig waren. Ik heb er meerdere scenario’s en zelfs een boek over proberen te schrijven, maar kreeg het niet voor elkaar. Op een gegeven moment hebben Jan Doense en ik het idee zelfs begraven. Na dertien jaar gaven we elkaar in een café een hand en zeiden we: het gaat niet lukken om van deze man een bevredigende hoofdrol te maken. Toen kwam mijn instorting en ben ik twee maanden opgenomen geweest. En eigenlijk kreeg ik daardoor het inzicht dat we de film juist nú moesten maken. Tijdens de lockdown viel alles op z’n plaats. Jan zei op een gegeven moment: de wereld is gek en dus is Jacob het ook. Ik begreep dat als we het verhaal tijdens de pandemie zouden situeren, Jacob gek zou worden van het hele coronagebeuren. Toen is alles weer in beweging gekomen. Chris W. Mitchell werd de regisseur en schreef ook het script.’

Lastige bijkomstigheid was dat jullie het verhaalverloop achterstevoren hebben gedraaid.
‘Omdat Jacob steeds onverzorgder wordt, zijn we begonnen met het einde waar hij lang haar en een wilde baard heeft. Echt het uiterlijk van iemand in lockdown die niet werkt. Daar is elke keer een stukje vanaf gehaald. De opnamen waren daardoor echt een puzzel, je moest heel goed onthouden wat je al gedraaid had. Het verhaal heeft zo’n organische ontwikkeling van krankzinnigheid dat tegengesteld werken best lastig is. Voordeel is dat je in de lichtere scènes beter naar de zwaarte kunt zoeken. Als je weet waar je naartoe gaat, kun je het hier en daar lichter houden.’

Beeld: Johannes vande Voorde, Jan Doense

Over die opname: wat had je precies?
‘Een depressie, een angststoornis, schuldwaan en dwangneuroses, dat waren de stempels. Je komt daar uit als ze denken dat je jezelf wel kunt redden, maar je bent dan nog niet beter, dat duurt nog wel even. Je moet je medicatie afbouwen, dus die lockdown was een buitengewoon geschikte periode om eruit te klimmen.’

Hoe heeft het je een beter inzicht in Jacob gegeven?
‘Eerst had ik alleen maar verzonnen hoe zo’n angststoornis in een hoofd werkt, maar nu wist ik ook wat het werkelijk inhield. Het was geen pleinvrees, maar ik voelde te veel, met name te veel enge dingen. Alsof de wereld te groot voor je is. Je moet ergens naartoe, het is maar 10 minuten met de fiets, maar doordat je afweermechanisme niet werkt, komt alles wat je ziet enorm binnen. Zaken als de hoeveelheid mensen die op straat werken en daar eigenlijk geen zin in hebben. Je voelt de uitstraling, ziet het in de ogen: verwarde mensen, eenzame mensen. Er is een scherm weggevallen dus je voelt alles veel te heftig. Je durft eigenlijk niet meer naar buiten. Toen begon ik pas goed te begrijpen hoe fragiel we eigenlijk zijn.’

Wat was het overheersende gevoel tijdens je opname?
‘Heel veel schaamte. Het is echt wat anders dan welke ziekte dan ook. Ik weet niet waarom, maar bij geestesziekte is er sprake van een diepe gêne over je toestand. Misschien heeft het te maken met het feit dat je niet in staat bent om te socializen. Het is alsof er een dikke glazen plaat tussen mij en de rest staat. Je kan iedereen heel precies observeren, mezelf incluis, maar zelf kon ik niet deelnemen aan het sociaal verkeer. Grapjes ontgaan je, de snelheid waarmee mensen verbanden leggen om contact met elkaar te hebben. Je voelt dat je er niet tussen komt. Ik ben nu bezig met een boek over wat er met me is gebeurd, want ik weet zelf niet goed waardoor ik zo van het padje kon raken. Behalve dan een knijter van een burnout.’

Je komt uit een echte acteursfamilie.
‘Mijn ouders leerden elkaar kennen bij het Zuidelijk Toneel. Mijn moeder stopte met acteren toen de kinderen kwamen, maar in 1975 schreef ze haar eigen cabaretvoorstelling over de rol van de vrouw. Dat jaar tourde ze met dat programma terwijl mijn vader Sil de Strandjutter regisseerde; mijn ouders waren enorm creatieve mensen. De bezetenheid van het vak heb ik van mijn vader, zijn geloof werd het mijne: de acteeropleiding van Studio Herman Teirlinck in Antwerpen. Je werd daar getraind om multi-inzetbaar te zijn, om overal te kunnen acteren en je lichaam en je geest volledig in te zetten voor de rol en de regisseur. Echt een heel degelijke opleiding.’

Een ander rolmodel is de Vlaamse theaterregisseur Luk Perceval, die een eigen acteermethode heeft ontwikkeld. Waar bestaat die uit?
‘Het is een systeem van rolopbouw en tekstbehandeling die qua techniek lijkt op wat Anthony Hopkins over acteren zegt: “Als ik een zin vijftig keer heb gezegd, weet ik hoe ik hem moet uitspreken.” Dus je leert je tekst eerst machinaal, op opzegniveau. Je interpreteert niet, gaat niet meteen zeggen zoals je denkt dat hij moet klinken. Wat er vervolgens gebeurt is dat je al dreunend in een mantra terechtkomt. Als je het maar vaak hebt opgezegd, komt ineens naar boven hoe je onderbuik erover denkt. Niet je intellect, maar je ziel. Want jij moet hem worden, dat betekent dat je je helemaal moet voorstellen hoe die persoon is. De rollen die we bij Perceval speelden, stonden altijd op het randje van krankzinnigheid. Net niet exploderende personages, altijd. Dat zie ik ook weer in De Openbaring.’

Hoe ging dat stampen bij een voorstelling als De Redenaar? In die monoloog speelde je een man die tientallen beroemde speeches uit zijn hoofd kan opzeggen.
‘Ik was toen 44, ik weet niet of dat nog zou kunnen. Ik was al een paar weken heel intensief bezig toen regisseur Porgy Franssen vroeg hoe het ermee stond. Want hij kon pas aan de slag als ik de volledige tekst kende. Ik zei dat ik al acht pagina’s van de 32 kende. Porgy schrok zich rot: “Wat, pas acht!?” Toen werd ik bang, want Porgy kan zelf heel goed leren. Ik zal daar in totaal wel vier maanden over gedaan hebben. Een pagina per dag op overhoorniveau, en dan herhalen, herhalen tot die volledig ingesleten is. En de volgende dag neem je eerst de tekst door die je al kent. Het grappige van De Redenaar was dat het personage zelf ook de hele tijd bezig was met teksten leren. Hij kende 52 speeches uit zijn hoofd, variërend van 3 minuten tot een uur. Ik werd dat jaar genomineerd voor een Louis d’Or, maar helaas voor mij won Mark Rietman.’

Je had de Louis d’Or al eens gewonnen voor de voorstelling Sukarno, een van je drie nominaties. Je had toen ook al de Arlecchino voor beste bijrol op zak. Het Gouden Kalf voor beste bijrol volgde in 2000 met Lek, na vier keer genomineerd te zijn geweest. Het is niet overdreven om te zeggen dat je tot de beste spelers van je generatie hoort.
‘Van mijn generatie zijn de grote namen Pierre Bokma, Peter Blok, Mark Rietman, die ook een heel goed regisseur is. Jeroen Willemse, maar die doet niet meer mee, een eeuwig gemis. En natuurlijk Barry Atsma, die is inmiddels heel ver gekomen in Duitsland en Engeland. Daar heeft hij ontzettend hard voor gewerkt. En Fedja van Huêt natuurlijk, al is hij tien jaar jonger. Toch maar een klein groepje, hmm.’

Lees de rest van het interview in de Nieuwste Revu of op Blendle.nl.

Hierin blikt Viktor Löw onder meer terug op het feit dat Karakter in 1998 de Oscar voor Beste niet-Engelstalige film in de wacht sleepte. 'Ik weet nog dat ik aan het eind van een nachtshoot te horen kreeg dat Karakter de Oscar voor beste buitenlandse film had gewonnen. Tamar van den Dop en ik gingen direct door naar een tv-studio, want Mike en Fedja zaten in Los Angeles...'

Interview
  • Johannes vande Voorde, Jan Doense