Arts zonder Grenzen Wouter Kok: ‘In een oorlog gebeuren ook leuke dingen’

Artsen zonder Grenzen bestaat vijftig jaar. Een mooi jubileum, maar tegelijkertijd ‘niets om trots op te zijn,’ aldus Azg-veteraan Wouter Kok (65). De hulpverlener uit Amsterdam zag talloze oorlogen, humanitaire rampen en mensen in de meest hopeloze situaties, maar kijkt vooral met veel plezier terug op zijn allesomvattende carrière.

Arts zonder Grenzen Wouter Kok: ‘In een oorlog gebeuren ook leuke dingen’

Zijn eerste stappen in de zorgverlening maakte Wouter Kok in het psychiatrisch ziekenhuis van Wolfheze, als ambitieuze student verpleegkunde. ‘Daarvoor zit nog een mislukte carrière als scheepswerktuigkundige. Daar stopte ik mee toen ik ontdekte dat ik eigenlijk twee linkerhanden heb. De vader van een vriend tipte mij toen om de zorg in te gaan. Zelf voelde ik die drang niet zo, maar ik ben toch maar, vrij lukraak, gaan solliciteren. Na mijn eerste week op de verpleegafdeling, dacht ik: hier hoor ik thuis. De sfeer van het ziekenhuis, onderdeel zijn van een team, mensen helpen. Dit is mijn wereld. En ik wilde graag reizen, veel van de wereld zien. Die wens had ik toen al heel sterk. Dat is pure nieuwsgierigheid. Ik vroeg mij altijd af hoe het leven er elders op de wereld aan toegaat. Ik dacht: zorg is een wereldwijde behoefte, dus hier zit ik wel goed.’

Aan het eind van zijn opleiding reisde Kok met een vriendin naar Peru. ‘Het idee was om daar een jaar lang rond te reizen, maar na drie maanden was ons geld op. Toen ontstond het idee om reizen en geld verdienen te combineren. Dan kon ik veel landen bezoeken én er meer van zien dan de gemiddelde toerist. Via aanvullende opleidingen, waaronder een speciale tropenopleiding, waarin je van alles leert over exotische aandoeningen, belandde ik bij Artsen zonder Grenzen.’

De Nederlandse tak van Azg kwam destijds net van de grond, herinnert Kok. Dat was in 1984, dertien jaar na de originele oprichting van het hulpcollectief door twee Franse artsen. Uit onvrede door beperkingen die het Rode Kruis kreeg opgelegd in hun hulpacties tijdens een bloedige burgeroorlog in Nigeria, besloten Bernard Kouchner en Max Recamier tot de oprichting van Médecins Sans Frontières. Iedereen heeft recht op medische hulp, met of zonder toestemming van overheden, zo luidde het credo. Of dat nu slachtoffers zijn van uitzichtloze oorlogen, dodelijke epidemieën of catastrofale natuurrampen. Termen als onafhankelijkheid en onpartijdigheid pronken steevast bovenaan de agenda.

De bevolking was de wanhoop volledig nabij. Van de scharminkels van koeien die er nog rondhingen, werden de kelen opengesneden en het bloed opgedronken.

Rebels clubje

Die filosofie verspreidde zich na 1971 in rap tempo over de landkaart. Inmiddels is Azg een wereldwijd collectief, met zes mondiaal operationele centers en zestigduizend mensen in zo’n tachtig landen. ‘Maar in 1985, toen ik instapte, wist niemand er vanaf. Inclusief ikzelf. We waren toch een beetje een rebels, anti-bureaucratisch clubje, dat zich afzette tegen het grote Rode Kruis. We moesten onze plaats in de Nederlandse samenleving nog bevechten. Dat ging snel, de werkwijze sloeg aan bij het publiek.’

‘Binnenkomen was voor mij vrij makkelijk.

Inmiddels is de boel natuurlijk sterk geprofessionaliseerd, maar tijdens mijn sollicitatie was Azg nog een jong clubje dat zich snel wilde uitbreiden. Iedereen die zich aanmeldde, kon wel ergens in de wereld iets betekenen. Na een kennismakingsgesprek ben ik direct weggestuurd naar de hongersnood in Soedan, voor zes maanden. Vanuit Brussel vloog ik mee in een Hercules, zo’n groot legervliegtuig, naar de woestijn van Darfur. Ik zie het allemaal nog voor me. Ik vond het enorm spannend en exotisch, op een prettige manier. Ik was totaal niet bang. Er was dan ook geen sprake van geweld of oorlog. Er heerste alleen hongersnood. Wij waren daar om mensen van eten te voorzien. Met zaken als veiligheid waren wij in die tijd überhaupt veel minder bezig. Ik vond het vooral prachtig om zo’n vreemd land te bezoeken. Je loopt rond in een compleet nieuwe wereld. De warmte, de vreemde geuren, de manier waarop mensen zich kleden. In het zuiden van het land zag ik voor de eerste keer echt hele donkere mensen. Zoiets vergeet je nooit meer. Andersom hadden de meeste kinderen nog nooit een bleekneus gezien. Sommigen wilden me aanraken, anderen begonnen te huilen.’

Vanuit voedingscentra assisteerde Kok bij het uitdelen van voedselpakketten aan de bevolking, voornamelijk kinderen uit nabijgelegen steden en dorpjes. Hard werken, zes à zeven dagen per week. Voor Kok was het de eerste keer dat hij hongersnood van dichtbij zag, al waren van hele schrijnende taferelen nog geen sprake. ‘De situatie was er slecht, maar ik heb geen stervende kinderen gezien.’

Zijn tweede veldtrip – de burgeroorlog in Zuid- Soedan – verliep in die zin een stuk heviger. ‘Het begon al op de heenweg. We mochten eigenlijk het land niet in, dus vlogen we illegaal via Kenia. Heel veilig was het allemaal niet. De regio werd nogal eens gebombardeerd. Het noorden van het land was al decennialang in een felle oorlog verwikkeld met het zuiden. Gelukkig merkte ik er, qua gevaarlijke situaties, weinig van. Maar toen we op onze bestemming aankwamen, bleek er, naast extreme hongersnood, ook een epidemie te heersen. De dodelijke zwarte koorts ging er rond, zonder dat wij dat vooraf wisten. Het gebied was al vijf jaar totaal afgesloten geweest van de rest van de wereld. Daar kwamen ook nog eens twee oorlogen bovenop. Wat wij daar aantroffen, was verschrikkelijk. Er was gewoon helemaal niks meer. Geen onderwijs, geen infrastructuur, zelfs geen kleding. De bevolking liep er rond in hun blootje, de wanhoop volledig nabij. Van de scharminkels van koeien die er nog rondhingen, werden de kelen opengesneden en het bloed opgedronken. Ik heb daar veel stervende mensen gezien. Die trip was veel zwaarder, zowel mentaal als fysiek. We zaten er uiteindelijk negen maanden vast. Eens in de drie weken dropte een klein vliegtuigje eten en medicijnen. Van genieten was allang geen sprake meer. Ik ben twintig kilo afgevallen, het was echt afzien.’

Met zijn kleine team en ondersteund door lokale hulpverleners kreeg Kok in Zuid-Soedan een kleinschalig ziekenhuis van de grond. ‘Maar daar moet je je niet te veel van voorstellen. Het was een karig gebouwtje, zonder bedden. Mensen lagen er op matjes op de grond. We deden wat we konden.’

Een geschikt medicijn tegen zwarte koorts kwam er pas na zes maanden. ‘In de tussentijd zijn heel veel mensen doodgegaan, omdat we te stom waren om te zien waar we mee te maken hadden. Daar voelde ik me erg schuldig om. Toen we eindelijk mensen konden behandelen werd het leuk, om het zo maar te zeggen. Eindelijk zagen we vooruitgang, mensen die echt beter werden. Het was buffelen, we maakten lange dagen. De aantallen mensen die gezondheidszorg nodig hadden, waren gigantisch.’

De hulp die Kok uiteindelijk kon bieden, bleek een groot succes. Zodanig zelfs, dat Azg er 25 jaar lang mee doorging. Zo stond Kok mede aan de wieg van een van de grootste humanitaire operaties, die duizenden levens wist te redden. ‘En we zitten er nog steeds. Zuid-Soedan blijft een probleemgebied.’

Eindeloos cv

In de kleine veertig jaar als humanitaire hulpverlener bouwde Kok aan een behoorlijke staat van dienst. Waar in de wereld de grootste ellende was, liep ook Kok rond in Azg-tenue. Ethiopië, Syrië, Afghanistan, Pakistan, Rwanda, Irak, Burundi, Sierra Leone, Liberia, Sarajevo; zijn cv lijkt eindeloos. Hij kan alle operaties nog goed voor de geest halen, al maakten sommige projecten meer indruk dan de ander. ‘In het voorjaar van 1992 vloog ik naar Somalië. Het was er gortdroog en bloedheet. Echt een woestijn. Dat soort beelden vergeet je nooit. En het systeem van stammen vond ik wonderlijk. Genoeg moois om te zien, maar er heerste ook een burgeroorlog tussen noord en zuid. Het regeringsleger en de Issa-clan moordden elkaar uit en wij zaten er middenin. Op een dag lag er voor onze deur, in de stad Hargeisa, een stapel dode burgers. Ter afschrikking. Een paar dagen later werd de stad gebombardeerd. Tijdens onze evacuatie was ik getuige van iets dat ik niet had mogen zien: grote bulldozers die talloze lichamen in massagraven dumpten.’

Kok praat opmerkelijk kalm over mensonterende taferelen. Na 37 jaar is hij door de wol geverfd, zou je kunnen zeggen. Maar nuchterheid is, in zekere zin, ook wel een essentiële eigenschap voor zijn vakgebied. ‘Anders houd je het niet lang vol op dit soort plekken. Dat geluk heb ik wel: ik ben een praktisch denkende man. Trauma’s heb ik van alle wereldellende nooit echt opgelopen. Op al mijn veldtrips sliep ik ’s nachts prima. En nu nog steeds.’

Toch is er één ervaring die Kok voorgoed heeft veranderd: Sarajevo, destijds nog onderdeel van Joegoslavië, begin jaren negentig. ‘Toen ik daar aankwam, was er nog geen oorlog. Die brak drie maanden later alsnog uit. Vervolgens zat ik een half jaar vast in Sarajevo. Dat was best eng. Eén keer werd het zelfs heel penibel. Achter het ziekenhuis waar ik werkte, had ik een vast plekje waar ik ’s avonds even een sigaretje opstak. Achteraf gezien niet heel slim, want de stad zat vol met scherpschutters. Op een avond zoefde er een kogel voorbij, waarna het raampje boven mijn hoofd uit elkaar spatte. Verdomd, die was voor mij bedoeld, dacht ik. Kort daarna was ik weer in Somalië en merkte ik dat ik schrok van ieder schot dat ik in de verte hoorde. Daar heb ik veel over nagedacht. Mijn eigen verklaring is dat ik Joegoslavië heftiger vond, omdat de mensen er meer op Nederlanders leken. Ik werkte er met mensen die ook naar U2 luisterden, om het zo maar te zeggen. Ik zag de samenleving van Sarajevo uit elkaar vallen en stelde mij voor dat zoiets in Nederland ook kon gebeuren. In verre landen maak je die connectie niet zo snel. En dus trek je je alle ellende wat minder aan. Je zou kunnen stellen dat in die gedachtegang toch een vorm van onderbewust racisme schuilt.’

Nog zo’n hachelijk moment: die keer dat Kok werd ontvoerd door militair getrainde criminelen in Tsjaad. ‘Ik was op de terugweg naar het vliegveld, na een prachtige trip van twee weken, met mijn chauffeur Yussuf, toen we ineens werden ingehaald door een pick-up. Daar zaten zes mannen in, die naar ons leken te zwaaien. Wat een vriendelijke lui, dacht ik, totdat ik doorkreeg dat er met geweren werd gezwaaid. Geen kleintjes ook, eentje had een bazooka in zijn armen. Ze dwongen ons van de weg af, sleurden ons uit de auto en begonnen een beetje te slaan en schoppen. Ze nemen de auto mee, dacht ik. Maar wij moesten ook mee, als gijzelaars. Als een idioot reden ze de auto van de weg af, de bush in. Vijf uur lang hielden ze ons onder schot en we hadden geen idee waar we naartoe werden gebracht. Echt eng werd het toen we moesten uitstappen en met de handen op ons hoofd op onze knieën werden gedwongen. Een van die gasten liep met zijn gewapende geweer achter ons langs. Op dat moment dacht ik: wat een onnozele manier om dood te gaan. En direct daarna: shit, volgende week ga ik verhuizen en nu moet mijn vrouw in haar eentje al die zware spullen sjouwen. Zoals ik zei: ik ben een praktische denker.’

Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest het op Blendle.

In het artikel lees je meer over Wim Kok. ‘De kans is groot dat Kok op korte termijn naar Oekraïne wordt gestuurd. Misschien ook niet en wordt het alsnog Afghanistan. Of toch Syrië. ‘Dat is gevaarlijk gebied,’ zegt Kok over die laatste. ‘Daar hebben we nu te maken met de bad boys en girls van IS. Die maken geen grappen.’

Mens & Maatschappij
  • Maarten Albrecht