Je bent geboren en getogen in de Amsterdamse Pijp. Hoe was het om midden in de stad op te groeien?
‘Zó leuk! Ik ben opgegroeid rond het Marie Heinekenplein. Echt een heerlijke plek. Althans: tóén. Het was een groot, open plein met amper iets erop of eromheen. Ja, een paar kleine kroegjes. That’s it. Er woonden heel veel spelende kinderen en toeristen kwamen er amper. En van die fokking lange rijen voor The Heineken Experience, die je er nu hebt, hadden we al helemaal geen last. Het was eigenlijk een heel rustige buurt, ik heb leren fietsen op dat grote plein. Met mijn vriendjes speelde ik stiekem op de bouwplaatsen. Voor mijn basisschool hoefde ik maar één weg over te steken, waar amper auto’s reden. Niet meer voor te stellen allemaal, hè? De Pijp is zó druk geworden. Overal conceptstores, koffietentjes, bakfietsen en toeristen. Mijn oude, gezellige buurt is een verlengde van het stadscentrum geworden. En de woningen zijn er onbetaalbaar geworden.’
De gentrificatie die je nu beschrijft, is een belangrijk thema in jouw muziek. Maar je vader is een New Yorker en je moeder komt uit Londen. Hoe kan je je zo hard afzetten tegen iets waar je zelf deel van uitmaakt?
‘Mijn ouders behoorden inderdaad tot de eerste generatie van nieuwe bewoners. Zij konden geen betaalbaar huis vinden in het centrum, dus trokken ze naar De Pijp. Maar nu is het allemaal zó veel erger. De hele stad is onbetaalbaar, tenzij je heel rijk bent. Ik heb zelf drie jaar in Den Haag gewoond, en niet omdat ik dat nou per se zo leuk vond. Ik verhuisde erheen voor mijn studie, maar na twee jaar wilde ik weer terug. Dat was een soort heimwee. Maar dat lukte gewoon niet. Een jaar lang bezichtigde ik drie keer per week een ander huis. Iets betaalbaars vinden, was zó moeilijk. Ik vertikte het om 700 piek te betalen voor een kamer waar mijn bed niet eens in paste. Toen ik eindelijk wel iets vond, belandde ik een huis waar ik eigenlijk helemaal niet wilde wonen. Dus dat was gewoon kut.’
‘De smartlap is nog hartstikke populair. Iedereen die ik ken en dronken in de kroeg staat, hoort liever André Hazes dan techno’
Nu woon je wel weer in Amsterdam, op een prachtige locatie zelfs. Maar wel in een woongroep met negentien andere mensen. Een bewuste keuze?
‘Absoluut. Dit is een heel fijne plek. Dat je altijd maar in een sociale modus moet staan en constant omringd bent door je huisgenoten, is een misvatting. De ruimtes hier zijn groot genoeg, dus je hebt altijd wel je eigen space. Gezelschap zoek je op zodra je daar zelf zin in hebt. Ik woon hier met heel lieve, sociale mensen, jong en oud. Een van de bewoners is in de 70. Mooi toch? Ik zou hier oud kunnen worden.’
Over jouw muziek: je hebt een EP én een album uit waarop het linkse activisme stevig doorklinkt. Kom je uit een links nest?
‘Jawel, mijn ouders dachten en stemden links. Maar het is ook weer niet zo dat we iedere week een familie-uitje hadden naar een protestmars ofzo. Mijn moeder is wel gaandeweg activistischer geworden. Net als ik. En dat heeft alles te maken met de tijd waarin we leven. Er zijn genoeg redenen activistisch te zijn. Wat er bij mij wel met de paplepel is ingegoten, is hun creativiteit. We waren thuis altijd wel aan het schilderen en kunst aan het maken. Mijn vader was muzikant en mijn moeder kunstenares. Ze hamerden er bij ons op onze dromen na te jagen. Deels omdat zij dat zelf niet echt hebben gedaan. Mijn vader gaf zijn muziek op om vertaler te worden, mijn moeder haar artiestenbestaan in Londen om docent Engels te worden. Daar hebben ze best veel spijt van gehad.’
Leef jij nu wel je droom?
‘Ja, ik denk van wel. Al op heel jonge leeftijd was al bepaald dat ik niet het gebaande pad zou bewandelen. Mijn basisschool was al redelijk vrij, mijn middelbare school al helemaal. Op het IVKO golden heel weinig regels. Blowen was soort van toegestaan. Ik heb het nog nét niet meegemaakt, maar vóór mijn tijd lagen de tippies gewoon klaar in de klas. Zo van: ga je gang. Voor veel leerlingen heeft dat trouwens verkeerd uitgepakt. Veel mensen raakten verslaafd. Anderen werden er juist alleen maar succesvoller van. Ik behoor gelukkig tot de laatste categorie.’
Wanneer is het activistische vlammetje bij jou precies ontwaakt?
‘Ik denk in de puberteit. Of nee: misschien wel toen ik in 2016 op de kunstacademie begon. Toen moest ik projecten gaan maken en meningen vormen. Er speelde in mijn leven destijds ook een aantal dingen waar ik mij zorgen over maakte of aan ergerde. Op de club waar ik voetbalde werden vrouwen slechter behandeld dan de mannen. Als de indeling werd gemaakt, mochten de heren op het beste veld, daarna kwamen de jongens en daarna pas de dames. We kregen geen trainer en scheidsrechters moesten we zelf maar regelen. We kregen niet eens eten, terwijl de mannen dat wel kregen. Maar we betaalden wel hetzelfde clubgeld.’
Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu. Vanaf vandaag verkrijgbaar!
- Bruno Press