Wie was Corrie ten Boom?
Corrie ten Boom groeit op in een eenvoudig gezin in Haarlem, een familie van horlogemakers. Bij het 100-jarig bestaan van het familiebedrijf wordt Corrie officieel de eerste vrouwelijke horlogemaker ooit. Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit en wordt Nederland bezet door de nazi’s. Wanneer steeds meer Joodse kennissen verdwijnen, laten de Ten Booms in 1943 in hun huis, een pandje in het historische stadscentrum, een speciale ruimte ontwerpen om mensen te laten onderduiken. Acht maanden lang weten ze een groot aantal van hen te redden, tot het gezin Ten Boom wordt verraden en opgepakt. Corrie en haar zus worden gedeporteerd naar concentratiekamp Ravensbrück. Als door een wonder overleeft Corrie het kamp, maar de meeste gezinsleden overleven de oorlog niet. Hoewel Corrie getuige is geweest van onmenselijke wreedheden, voelt ze geen wrok. Na de oorlog reist ze vrijwillig naar Duitsland om daar te spreken in kerken over wat haar is overkomen. Ruim dertig jaar lang, tot haar dood in 1983, verspreidt ze in ruim zestig landen haar boodschap van liefde, hoop en vergeving.
In Haarlem begon het net van de nazi’s zich ook te sluiten rondom de Ten Booms. Op zondag bezochten Corrie, Betsie en opa een dienst in de Nederlands Hervormde Kerk in Velsen, waar Nollies 18-jarige zoon Peter organist was. Het orgel van Velsen was een van de mooiste van Nederland, en Peter had de positie verworven na een wedstrijd met veertig meer ervaren musici.
De kerkbanken waren bijna vol en de Ten Booms vonden nog net een plaatsje. Terwijl Peter vanaf zijn plek achter het orgel hoorde hoe er werd gepreekt, dwaalden zijn gedachten af. Het was 10 mei 1942, de tweede verjaardag van de bezetting. ‘Mijn vaderlandslievende geest ontwaakte,’ herinnerde hij zich. ‘Ik besloot dat er op deze zondagochtend iets moest gebeuren om te laten zien dat we nog altijd met hart en ziel Nederlands waren, iets dat ons geloof in de overwinning zou uitdrukken en onze hoop op de dag dat we als volk weer vrij zouden zijn.’
Toen de dienst was afgelopen, trok Peter alle knoppen uit tot vol volume en begon hij in plaats van een traditionele hymne voluit het Wilhelmus te spelen. Beneden in de kerk begon de gemeente te roezemoezen. Iedereen in de kerk wist dat er een recent Seyss-Inquart-edict lag dat het spelen of zingen van het volkslied strafbaar maakte. Opa, die 82 was, was de eerste die ging staan. Anderen volgden. Opeens hoorde Corrie ergens achter zich iemand meezingen. Toen nog iemand, en nog iemand. Binnen een paar tellen stond de hele gemeente rechtop, trots en dapper het verboden volkslied te zingen. Er werd gehuild.
Corrie herinnerde zich het moment levendig: ‘We zongen uit volle borst, we bezongen onze eenheid, onze hoop, onze liefde voor koningin en vaderland. Op deze verjaardag van verslagenheid leek het toch even bijna of we overwinnaars waren.’
Gestapo
De Ten Booms wachtten tot Peter na de dienst aan de zijdeur naar buiten kwam; de halve gemeente, zo leek het, wilde hem omhelzen, hem de hand schudden of op de schouder slaan. Maar Corrie overdacht de situatie en maakte zich ernstige zorgen. De Gestapo zou hier snel van horen, en wat zou er dan gebeuren? Peter zou vast en zeker worden gearresteerd, en misschien ook mensen die hadden meegezongen. Corrie kon niet weten dat de net benoemde naziburgemeester van Velsen de dienst had bijgewoond, juist om te zien of de kerk zich aan de nieuwe wet zou houden.
‘Luister naar me. Je moet opstaan, nu meteen. De politie is er! Ze zijn beneden. Peter! Hoor je me? De politie is beneden en ze zeggen dat je naar de gevangenis moet’
De volgende ochtends werd Peter wakker geschud. ‘Peter! Wakker worden,’ huilde Cocky, zijn zusje. ‘Peter, alsjeblieft, word wakker!’
Peter deed zijn ogen open. ‘Hè? Wat is er? O, ben jij het. Toe, laat me nog even slapen, ja?’
Cocky schudde weer. ‘Luister naar me. Je moet opstaan, nu meteen. De politie is er! Ze zijn beneden. Peter! Hoor je me? De politie is beneden en ze zeggen dat je naar de gevangenis moet.’
Peter liep mee naar beneden en de Haarlemse politieagenten zeiden heel rustig dat hij onder arrest stond. ‘Het komt door het Wilhelmus,’ fluisterde Corrie.
De agenten stonden Peter toe om in zijn kamer wat extra kleren te halen, en terwijl hij inpakte verscheen zijn moeder in de deuropening. ‘Peter,’ zei Nollie zacht, ‘dit wordt een heel gevaarlijke ervaring voor je. We weten niet wat er met je gaat gebeuren, waar ze je heen zullen brengen. Maar ik weet, m’n zoon, dat als de Heer bij je is, we nergens voor hoeven te vrezen. Laten we knielen.’
Nollie begon te bidden, maar Peter was er niet bij met zijn hart. Terwijl hij was opgegroeid in een christelijk gezin en het orgel speelde in de kerk, vond hij godsdienst iets voor oude mensen, vooral voor vrouwen. Het was niet iets voor hem. Niet op zijn achttiende, in elk geval.
Toen ze weer beneden waren, namen de agenten hem ieder bij een arm en leidden hem zonder verdere discussie weg. Op het politiebureau werd hij naar een koude, grijze verhoorkamer gebracht. Een voor een kwamen verschillende Duitsers – hoogstwaarschijnlijk Gestapo – hem keer op keer dezelfde vragen stellen. Klaarblijkelijk dachten ze dat hij een belangrijk verzetsman was, misschien zelfs een leider. Terwijl hij zijn situatie tussen de vragen door overdacht, hoorde hij iets ongelooflijks: op straat speelde een straatmuzikant een hymne: ‘O Heer, omring ons altijd met genade/ Opdat geen vijand ons zal schaden.’
Gevangenis in Amsterdam
Op een gegeven moment kwam er weer een officier de kamer in en nam hem naar een tweede kamer voor meer vragen. En daarna weer naar een andere kamer. Uiteindelijk liet een bewaker hem een kleine buitenplaats op, wat leek op een cel in de buitenlucht. In een hoek zat een aantal Joden, omsingeld door Duitse bewakers. Na een tijdje kwam er een vrachtwagen en werd iedereen bevolen achterin te stappen. Toen Peter zat, kwam er een jonge officier binnen die zei dat wie zijn mond opendeed zou worden neergeschoten.
Ze kwamen zonder incidenten aan op hun bestemming – de gevangenis in Amsterdam – en Peter ontving zijn persoonlijke uitrusting: deken, mok, vork en lepel. Toen werd hij naar een kleine cel gebracht waar twee anderen in zaten: een aannemer die werd beschuldigd van spionage, en een misdadiger die was gearresteerd voor inbraak. ‘Sluwe Mels’, zoals hij werd genoemd, liet regelmatig zijn talent voor misdaad zien door brood te stelen als ze de cel uit mochten. Peter hoorde dat Mels een zwaar leven had geleid – meer dan een derde ervan had hij achter tralies doorgebracht.
Op woensdagochtend, toen Corrie en haar vader hun werktafels klaarmaakten in de winkel, kwam Cocky binnenrennen. ‘Opa! Tante Corrie! Ze zijn Peter komen halen! Ze hebben hem meegenomen!’ Cocky wist niet waar Peter naartoe was gebracht. Pas op zaterdag kwam ze erachter dat hij in Amsterdam gevangenzat.
Twee weken lang wachtte Corrie bezorgd af. Er kwam geen nieuws over Peter, maar er deed zich een ander gevaar voor. Op een avond, net voor de avondklok van acht uur, werd er aangeklopt op de voordeur van de Béjé, zoals het huis liefdevol werd genoemd, in de steeg. Ze deed open en zag een vrouw staan in een bontjas – wat raar was, in de zomer – met een koffer in haar hand. ‘Mijn naam is Kleermaker,’ zei de vrouw. ‘Ik ben Joods.’
Corrie liet haar binnen en stelde haar voor aan haar vader en Betsie. Mevrouw Kleermakers verhaal klonk maar al te bekend. Haar man was een paar maanden eerder gearresteerd, en haar zoon was ondergedoken. De familie had een kledingzaak, maar de SD had bevolen dat ze die zou sluiten en ze was bang om terug te gaan naar haar woning, boven de winkel. Ze had gehoord, zei ze, dat de familie Ten Boom onlangs bevriend was geraakt met een Joodse man. ‘In dit huis,’ zei opa, ‘is Gods volk altijd welkom.’
‘We hebben boven vier lege bedden,’ zei Betsie. ‘Het moeilijkst zal zijn er een te kiezen!’
Onderdak aan drie Joden
Twee avonden later hoorde Corrie opnieuw kloppen op de steegdeur, net voor achten. Er stond een ouder Joods echtpaar voor de deur, doodsbang, met hun laatste bezittingen onder de arm. Ze vertelden hetzelfde verhaal, en Corrie liet ze binnen. Het gevaar en het risico waren een probleem, dat wist ze. De Ten Booms boden nu aan drie Joden onderdak, en het Haarlemse hoofdbureau van politie was maar een half huizenblok van de Béjé verwijderd. De dag erna bezocht ze Willem voor advies en hulp. Ze vertelde hem over de Joden en vroeg of hij een plek voor hen kon vinden ergens in het land. ‘Het wordt moeilijker,’ zei hij. ‘Ook op de boerderijen voelen ze nu het voedseltekort. Ik heb nog wel wat adressen, ja, maar niet veel. Maar zonder bonkaarten nemen ze niemand meer in huis.’
‘Bonkaarten! Maar Joden krijgen helemaal geen bonkaarten!’
Willem dacht na. ‘Ik weet het. En bonkaarten kun je niet vervalsen. Ze worden te vaak veranderd en ze springen te veel in het oog.’
Hoe moesten ze dan aan bonkaarten komen, vroeg Corrie.
‘Die stelen we.’
Het woord ‘stelen’ bleef steken in Corries geweten. ‘In dat geval, Willem, kun jij er drie stelen... ik bedoel... kun jij aan drie gestolen kaarten komen?’
Willem schudde zijn hoofd. De Gestapo hield hem dag en nacht in de gaten, zei hij. ‘Het is veel beter als jij je eigen netwerk aanboort. Hoe minder banden met mij, hoe minder banden met wie dan ook, hoe beter.’
In de trein terug naar Haarlem brak Corrie zich het hoofd over de vraag via wie ze aan bonkaarten kon komen. Een naam kwam bij haar op: Fred Koornstra, die voorheen voor het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf werkte en elke maand de meterstand kwam opnemen. Ze meende zich te herinneren dat hij inmiddels werkte voor het distributiekantoor, de plek waar distributiestamkaarten en bonnen werden uitgedeeld.
Die avond ging ze na het avondeten naar Freds huis. Ze was zeer gespannen, want ze wist niet of hij haar zou helpen of aangeven. Na wat koetjes en kalfjes over en weer legde ze uit dat ze drie Joden in huis had, dat er net weer twee bij waren gekomen, en dat er voedselbonnen nodig waren. ‘Kun jij misschien aan extra kaarten komen? Meer dan dat je opgeeft?’
Fred schudde zijn hoofd. Elke kaart moest worden verantwoord en er werd streng gecontroleerd. Hij dacht na en kwam op een idee. ‘Tenzij er een overval wordt gepleegd. Het distributiekantoor in Utrecht is vorige maand overvallen... Als dat rond het middaguur gebeurt, wanneer alleen de administrateur er is, en ik... en als ze ons daarna vastgebonden en gekneveld zouden aantreffen...’
Corrie luisterde naar Fred terwijl hij schetste hoe deze nepmisdaad zou moeten plaatsvinden. ‘Hoeveel heb je er nodig?’ vroeg hij toen.
‘Honderd.’
Gehuil van verdoemden
In de gevangenis kwijnde Peter ondertussen weg. De nachten duurden eeuwig en op zijn dunne strooien matras kon hij aan niets anders denken dan zijn familie, en dan stelde hij zich voor hoe ze samen rond de eettafel zaten. Maar elke avond werden zijn gedachten verstoord door het gehuil van een andere gevangene. Peter wist dat zo’n man de volgende ochtend zou worden geëxecuteerd.
‘Gevangen zijn onder een naziregime voor een politieke misdaad zorgt ervoor dat je aan serieuze zaken gaat denken,’ herinnert hij zich van die tijd. ‘Terwijl ik avond aan avond werd geteisterd door vreselijke gedachten, en het gehuil hoorde van de verdoemden, en we elke dag op de buizen het nieuws hoorden van jonge mannen die uit hun cel waren gehaald en doodgeschoten op straat als represaillemaatregel van de bezetter, zorgde de gevaarlijke situatie waarin ik verkeerde ervoor dat ik mijn geloof in de waagschaal legde.’
Alsof hij was gehoord, ontving hij een dag of wat later een pakket van thuis. Het bevatte schone kleren, een zakdoek en een stukje zeep. Verstopt in een sok vond hij een klein Nieuw Testament. Peter snapte niet hoe het kon dat die niet bij de controle was opgemerkt, maar hij was dankbaar dat hij iets te lezen had, iets betekenisvols. Hij las en herlas de pagina’s, en tot zijn verbazing kwam het geschrift tot leven. ‘Opeens las het als een persoonlijke, aan mij gerichte brief,’ schreef hij later. ‘Met opgewekte woorden en hulp voor de vele beproevingen die zich dagelijks voordeden. De Christus leek niet langer het onderwerp van een hagiografie, maar een echt mens, als een vriend van me. Ik begon te beseffen dat Jezus Christus niet alleen voor de wereld was gestorven, maar dat hij zijn leven voor mij had gegeven, dat ik door mijn geloof en vertrouwen in hem het eeuwige leven zou hebben.’
Hij begon te bidden en meteen voelde hij zich beter. ‘Ik voelde me vrij, bijna licht, met een soort vreugde. De omstandigheden maakten me niet meer boos. Ik was naar de gevangenis gegaan om Christus te vinden, een trouwe vriend.’
Blauw oog
Een week nadat Corrie Fred Koornstra had bezocht kwam hij langs in de Béjé. Corrie schrok zich dood: Fred had een blauw oog, en zijn onderlip was gezwollen en verwond. Voor ze iets kon zeggen zei Fred: ‘Mijn vriend en ik hebben een mooi toneelstukje opgevoerd.’
Hij legde een ivoorkleurige map op tafel met daarin honderd bonkaarten, met de toevoeging dat hij elke maand opnieuw voor honderd stuks kon zorgen. Corrie was euforisch: zo konden honderden Joodse levens worden gered. Maar het was te riskant om ze elke maand bij hem thuis op te halen. Ze had een idee. Kon hij naar de Béjé komen in zijn meterman-uniform? De meter bevond zich in het huis, dus kon hij haar de bonnen geven buiten het zicht van spiedende ogen. Fred vond het goed, en Corrie vond een plekje onderaan de trap waar hij de bonnen kon verstoppen wanneer hij ‘de meter controleerde’.
Een paar avonden later nam Corrie opnieuw vier Joden op: een vrouw met haar drie kinderen. Later die avond, ver na de avondklok, ging de deurbel weer. Denkend dat het een Joods iemand zou zijn die had gehoord over de Béjé, haastte Corrie zich naar beneden. Tot haar verbazing was het haar neef Kik, de zoon van Willem. ‘Pak je fiets,’ zei hij. ‘Ik heb wat mensen die ik aan je wil voorstellen.’
‘Nu? Met de avondklok?’
Kik gaf geen antwoord en Corrie haalde haar fiets zonder banden. Ze reden door de donkere straten, staken een kanaal over, en toen waren ze in Aerdenhout. Kik ging haar voor naar een huis dat was afgeschermd door bomen, waar een jonge dienstmeid hen bij de deur opwachtte. Kik droeg beide fietsen mee naar binnen en zette ze in de hal, naast een heleboel andere fietsen.
Pickwick begon Corrie en Kik voor te stellen aan de andere gasten en Corrie wist meteen dat dit leden van de ondergrondse waren; iedereen heette mevrouw of meneer Smit
Toen ze in de zitkamer kwamen, werden ze door niemand minder dan Corries oude vriend Pickwick begroet met koffie. Zijn echte naam was Herman Sluring, steenrijk, en een van de Ten Booms’ beste klanten. Hij kocht altijd de meest dure horloges bij ze, en kwam ook geregeld boven bij de familie op visite. Bij het 100-jarig jubileum van de winkel had hij een enorm boeket laten bezorgen, en later kwam hij op het feest. Iedereen was dol op hem en hij werd of ‘Oom Herman’ genoemd (Peters favoriete naam voor hem), of ‘Pickwick’, een naam die Corrie en Betsie hem hadden gegeven toen ze erachter kwamen dat hij leek op een tekening van Charles Dickens’ beroemde personage.
Klein, dik, kaal en scheelkijkend was Pickwick niet moeders mooiste, maar hij was een goed christen die dol was op kinderen en hij had een warm en gul hart. Hij begon Corrie en Kik voor te stellen aan de andere gasten, en Corrie wist meteen dat dit leden van de ondergrondse waren; iedereen heette mevrouw of meneer Smit. De leiding van het verzet, zo hoorde ze, werkte samen met de Britse en Nederlandse verzetsstrijders in andere steden en Pickwick leek de leiding te hebben over de Haarlemse groep. Daarna stelde hij Corrie voor aan de groep als de ‘leider van een operatie hier in de stad’; tot dat moment had Corrie zichzelf gezien als iemand die haar Joodse buren hielp.
Een voor een legde Pickwick uit wie wie was, ieder met een eigen vaardigheid of bijdrage: de een kon papieren vervalsen, een ander kon een auto regelen met overheidskenteken; weer iemand anders kon handtekeningen namaken. Corrie wist dat ze de Rubicon was overgestoken: ze maakte deel uit van het Nederlandse verzet.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Vertaling: Irene Goes
- Stichting Corrie ten Boomhuis, NIOD