Van de gebeurtenissen in 1887 bestaan twee versies. De ene is alom bekend, de andere niet. De eerste versie wordt in de meeste geschiedenisboeken beschreven. Zo willen degenen die die tijd hebben meegemaakt zich de gebeurtenissen herinneren en het is de versie die ze met een weemoedige glimlach aan hun kleinkinderen hebben verteld. Het is het verhaal van koningin Victoria en een feestelijke zomer vanwege haar gouden jubileum.
De hele zomer vonden er concerten, lezingen, optredens, regatta’s, picknicks, etentjes en zelfs een jachtrace plaats. Omdat het jubileum samenviel met het traditionele Londense ‘seizoen’ werden er ook tuinfeesten en bals georganiseerd. Dames droegen de mode van die zomer: met kant afgezette japonnen met tournures in zwarte en witte zijde, en tinten abrikoosgeel, paars en grijsblauw. Er werd een luisterrijk bal gehouden in de Guildhall, waar de prins en prinses van Wales hun vorstelijke verwanten ontvingen, evenals de Perzische kroonprins, de afgezant van de paus, de vorst van Siam en de maharadja Holkar van Indore.
De hele high society danste onder de vaandels en watervallen van geparfumeerde bloemstukken. In de spiegels schitterden de tiara’s en dasspelden. Jonge debutantes werden aan geschikte zonen voorgesteld. De draaikolk van het victoriaanse leven tolde rond op de dromerige melodie van een meeslepende wals.
Dan is er nog de andere versie.
Dat is het verhaal van 1887 dat de meeste mensen het liefste vergeten. Tot op de dag van vandaag wordt er in slechts een handjevol geschiedenisboeken melding van gemaakt en weten verrassend weinig mensen dat het überhaupt heeft plaatsgevonden, hoewel dit verhaal in dat jaar meer ruimte in de krant in beslag nam dan alle beschrijvingen van koninklijke parades, banketten en feesten bij elkaar.
Het was die jubileumzomer uitzonderlijk warm en droog. Onder de strakblauwe lucht die boven de zorgeloze picknicks en buitenfeesten hing, was de fruitoogst verschrompeld en waren de velden opgedroogd. Het watertekort en het ontbreken van seizoenswerk op het land verergerden de groeiende crisis in de werkgelegenheid nog meer.
De armen en daklozen maakten gebruik van het mooie weer door een openluchtkampement op te zetten op Trafalgar Square
‘Vergeven van ongedierte’
Terwijl de rijken van onder hun parasol en onder de bomen bij hun villa in de buitenwijken genoten van het heerlijke weer, maakten de armen en daklozen er gebruik van door een openluchtkampement op te zetten op Trafalgar Square. Velen kwamen naar het stadscentrum, op zoek naar werk op de markt van Covent Garden, waar de Londenaren hun groente en fruit kochten, maar droogte betekende ook dat er minder kisten met pruimen en peren gesjouwd moesten worden. Bij gebrek aan geld voor een verblijfplaats sliepen ze buiten op het nabijgelegen plein, waar steeds meer werkloze en dakloze arbeiders naartoe kwamen die liever op straat sliepen dan te leven onder de abominabele en vernederende omstandigheden in het werkhuis. Tot hun afschuw zagen omstanders hoe deze kampbewoners hun ochtendtoilet maakten en hun ‘van ongedierte vergeven’ kleding in de fonteinen wasten, direct onder de neus van Lord Nelson, die van hoog op zijn sokkel op hen neerkeek.
Met de komst van de herfst kwamen ook de socialisten, het Leger des Heils en verschillende liefdadigheidsorganisaties, die bijbels uitdeelden, toegangsbewijzen voor logementen, koffie, thee, brood en soep. Van zeildoek werden geïmproviseerde bivakken gemaakt; dagelijks werden er tussen de poten van de gigantische bronzen leeuwen hartstochtelijke toespraken gehouden. Door de opwinding, het gemeenschapsgevoel en de gratis versnaperingen stroomden er nog meer verstoten Londenaren toe, waardoor er politie bij kwam, wat weer verslaggevers aantrok, die onder de verfomfaaide bevolking van het plein de namen en verhalen verzamelden van de anders anoniem gebleven bezetters.
Al lang wisten de Londenaren dat Trafalgar Square op de as tussen het oosten en het westen van de stad lag, de scheidslijn tussen rijk en arm. De toespraken die socialisten en hervormers zoals William Morris, Annie Besant, Eleanor Marx en George Bernard Shaw dagelijks op Trafalgar Square hielden, leidden tot mobilisatie en duizenden scanderende en met vlaggen zwaaiende mensen stroomden de straten op, wat onvermijdelijk op geweld uitliep.
Bloody Sunday
De fatale fout werd gemaakt toen Sir Charles Warren, commissaris van politie, op 8 november alle bijeenkomsten op Trafalgar Square verbood. In de ogen van degenen die deze plek in het hart van Londen hadden gezien als verzamelpunt voor de gewone man en een forum voor politieke actie was dit een bewuste oorlogsdaad. Meer dan veertigduizend mannen en vrouwen verzamelden zich om hun standpunt hierover kenbaar te maken. Hoewel er was opgeroepen tot een vredige demonstratie hadden veel mensen loden pijpen, messen, hamers en stenen meegenomen; veertig demonstranten werden gearresteerd, meer dan tweehonderd raakten gewond bij de opstand en er vielen zeker twee doden. Helaas betekende Bloody Sunday, zoals de dag bekend zou komen te staan, niet het einde van het conflict. Het glasgerinkel en de openbare woede-uitbarstingen gingen nog tot in het begin van het volgende jaar door.
Door deze twee gebeurtenissen bewogen zich twee vrouwen wier leven en dood de 19de eeuw zouden kenmerken: de ene was Victoria, die haar naam aan het tijdperk van 1837 tot 1901 gaf, de andere was een dakloze vrouw met de naam Mary Ann of ‘Polly’ Nichols. Zij bevond zich dat jaar onder de mensen in het kampement op Trafalgar Square. In tegenstelling tot die van de vorstin zou haar identiteit grotendeels worden vergeten, al zou de wereld zich de naam van haar moordenaar nog lang gefascineerd en zelfs met genoegen herinneren: Jack the Ripper.
Er liggen ruwweg twaalf maanden tussen de zomer van het koninklijke gouden jubileum en de moord op Polly Nichols op 31 augustus 1888. Zij zou de eerste worden van de vijf canonical victims van Jack the Ripper, ofwel degenen van wie de politie met zekerheid kon zeggen dat zij door dezelfde persoon waren vermoord in de wijk Whitechapel in East End. Haar moord werd gevolgd door de ontdekking van het lichaam van Annie Chapman op 8 september in een tuin vlak bij Hanbury Street. In de vroege uurtjes van de dertigste van die maand wist de Ripper tweemaal toe te slaan. In wat later bekend zou staan als de ‘dubbele gebeurtenis’ nam hij de levens van Elizabeth Stride, die werd gevonden in Dutfield’s Yard, vlak bij Berner Street, en Catherine Eddowes, die werd vermoord op Mitre Square. Na een korte pauze in zijn moordpartij pleegde hij zijn laatste gruweldaad op 9 november: de volledige verminking van het lichaam van Mary Jane Kelly, in een bed op Miller’s Court 13.
Bij alle slachtoffers van de Ripper was de keel doorgesneden. Vervolgens waren vier van de vijf vrouwen van hun ingewanden ontdaan
Doorgesneden keel
De wreedheid van de Whitechapel-moorden schokte Londen en het merendeel van de krantenlezende wereld. Bij alle slachtoffers van de Ripper was de keel doorgesneden. Vervolgens waren vier van de vijf vrouwen van hun ingewanden ontdaan. Met uitzondering van de laatste moord vonden al deze gewelddadige sterfgevallen in het donker op straat plaats. In alle gevallen wist de moordenaar er in het geheim vandoor te gaan zonder een spoor van zijn of haar, of hun, identiteit achter te laten. Dit werd door het publiek, de pers en zelfs de politie opmerkelijk gevonden, in aanmerking genomen hoe dichtbevolkt het gebied was waar deze moorden plaatsvonden. De Ripper leek de autoriteiten altijd een spookachtige, demonische stap voor te zijn, wat de moorden een extra beangstigend en haast bovennatuurlijk tintje gaf.
Binnen hun middelen deed de in Whitechapel gevestigde divisie H van de Metropolitan Police haar best, maar omdat ze nog nooit te maken had gehad met een moordzaak van deze orde en omvang, raakte ze al snel overweldigd. Overal in het gebied werden van deur tot deur vragen gesteld en er werd een keur aan forensisch materiaal vergaard en geanalyseerd. De politie werd bestookt met verklaringen en brieven van mensen die beweerden getuigen te zijn, hun hulp aanboden en anderen die gewoon graag verhalen ophingen.
Alles bij elkaar werden er meer dan tweeduizend mensen ondervraagd en naar meer dan driehonderd werd als mogelijke verdachte nader onderzoek gedaan. Zelfs met de extra assistentie van Scotland Yard en de City of London Police leverde dit niets bruikbaars op. Echte sporen gingen ongetwijfeld verloren in de papierstroom die ze moesten verwerken. Terwijl agenten hun aantekeningenboekjes vol penden en mogelijke misdadigers in donkere steegjes achtervolgden, bleef de Ripper moorden.
Naarmate de ‘terreurherfst’ verstreek vulde Whitechapel zich met verslaggevers, die allemaal met geslepen potlood om deze goudader aan sensatie zwermden. Dat de pers zich onvermijdelijk in het doorlopende politieonderzoek mengde en zich tussen een East End-bevolking in een verhoogde staat van paraatheid begaf, bleek gevaarlijk. Zonder enige duidelijke informatie van de kant van de politie kwamen de kranten al snel tot hun eigen theorie over de moordenaar en zijn modus operandi. De kranten vlogen de rekken uit en er ontstond een onverzadigbare jacht naar meer verhalen en betere invalshoeken. Verfraaiingen, verzinsels en ‘nepnieuws’ vonden onvermijdelijk hun weg naar het papier.
Het publiceren van geruchten en heethoofdige opiniestukken waarin verachtelijk werd gesproken over de inspanningen van de politie deed echter weinig om de angst van wie in Whitechapel woonde de kop in te drukken. Half september werden inwoners omschreven als ‘door angst overmand’; de meesten durfden ’s avonds niet meer van huis te gaan. Buiten bij het politiebureau aan Leman Street verzamelde zich een ‘joelende en schreeuwende’ menigte die eiste dat de moordenaar werd gearresteerd en plaatselijke ambachtslieden die de zaak in eigen hand wilden nemen, zetten een burgerwacht op.
In de pers werd wild gespeculeerd over de identiteit van de dader: het was een rijke dandy, een zeeman, een Jood, een slager, een chirurg, een gek, een bende afpersers
Wilde speculaties
Ondertussen werd in de pers wild gespeculeerd over de identiteit van de dader: hij kwam uit Whitechapel, het was een rijke ‘dandy’ uit het West End, het was een zeeman, een Jood, een slager, een chirurg, een buitenlander, een gek, een bende afpersers. Buurtbewoners stortten zich op iedereen die aan deze omschrijvingen voldeed: dokters met een dokterstas werden aangevallen, mannen met pakketjes werden bij de politie aangegeven.
Omdat de politie voor geen van de vijf moorden een verdachte had opgepakt en in staat van beschuldiging gesteld, zou de hunkering naar gerechtigheid in de vorm van een proces nooit worden bevredigd. Het enige wat in plaats daarvan een paar antwoorden opleverde en enige mate van afsluiting bood, was de serie onderzoeken van de lijkschouwer naar de moorden. Die werden in de nasleep van elke moord in het openbaar gehouden in Whitechapel en in de City of London en uitgebreid door de kranten verslagen.
Als de Whitechapel-moorden iets aan het licht brachten, dan was het wel de onbeschrijflijk erbarmelijke omstandigheden waaronder de armen in die wijk woonden. Verslaggevers, maatschappijcritici en missionarissen hadden de verschrikkingen waar ze in het East End getuigen van waren het grootste deel van Victoria’s regeerperiode openlijk aan de kaak gesteld, maar in de jaren zeventig en tachtig van de 19de eeuw begon de situatie alleen maar nijpender te worden toen de gevolgen van ‘de lange depressie’ op de economie drukten. Het weinige werk dat er was voor het enorme leger ongeschoolde arbeiders in Londen – degenen die stoffen naaiden en wasten, stenen droegen, goederen vervaardigden, op straat spullen verkochten en de schepen losten – werd slecht betaald en was onzeker.
De situatie werd verergerd doordat de huren gestaag waren gestegen. Door de gehele hoofdstad waren grote aantallen huizen voor lagere inkomens verwoest om plaats te maken voor de aanleg van spoorlijnen en brede verkeerswegen zoals Shaftesbury Avenue, met als gevolg dat de Londense armen op mindere en dichter bevolkte plekken waren aangewezen.
Whitechapel was een van de beruchtste van die plekken. Tegen het einde van de 19de eeuw zaten 78.000 zielen opeengepakt in deze wijk met pakhuizen, logementen, fabrieken, illegale naaiateliers, abattoirs, ‘gemeubileerde kamers’, pubs, goedkope muziekzalen en markten. Whitechapel was zeker twee eeuwen lang het verzamelpunt geweest voor immigranten uit heel Europa. Aan het einde van de 19de eeuw waren het veelal Ieren die wanhopig aan de plattelandsarmoede van hun vaderland wilden ontsnappen. Omstreeks 1880 kwamen daar grote groepen Joden bij die de pogroms in Oost-Europa ontvluchtten. In een tijd van intense achterdocht jegens andere nationaliteiten, rassen en religies ging zelfs in de achterbuurten de integratie niet vanzelf. Toch zagen de veldonderzoekers van Booth deze inwoners, ondanks hun voorgeschiedenis, als een redelijk uniforme maatschappelijke klasse. Met een aantal uitzonderingen uit de middenklasse werd een significant percentage van de inwoners van Whitechapel gekenmerkt als ‘arm’, ‘erg arm’ of ‘semicrimineel’.
Verrotting
Het kloppende duistere hart in het centrum van de wijk was Spitalfields. Hier, in de buurt van de groente- en fruitmarkt en de hoge, witte spits van Christ Church, lagen een aantal van de slechtste straten en onderkomens van dat gebied, zo niet van heel Londen. Dorset Street, Thrawl Street, Flower and Dean Street en de aangrenzende kleinere wegen werden zelfs door de politie gevreesd. Deze straten, waarlangs voornamelijk goedkope, van verderf vergeven logementen (of ‘slaapsteeën’) lagen en uitgewoonde onderkomens waarvan het vochtige, afbrokkelende interieur was opgedeeld in losse ‘gemeubileerde kamers’ voor de verhuur, werden samen met de wanhopige bewoners de verpersoonlijking van alle verrotting in Engeland.
Wie vanuit de veiligheid van de victoriaanse middenklasse deze afgrond inliep, was stomverbaasd door de aanblik. De kapotte straten, zwakke gaslampen, het rioolslijk, de poelen stilstaand water als broedplaats voor ziektes en de met afval gevulde wegen voorspelden de lichamelijke verschrikkingen die je binnen te wachten stonden. De van ongedierte vergeven kamers van 2,5 bij 2,5 meter met kapotte ramen werden door hele families bewoond. Gezondheidsinspecteurs hadden gezien hoe vijf kinderen een bed deelden met een dood zesde kind dat lag te wachten op zijn begrafenis.
Mensen sliepen op de grond, op hopen vodden en stro. Sommigen hadden al hun kleding verpand en bezaten amper een draad om hun naaktheid te bedekken. Alcoholisme, ondervoeding en ziekte tierden welig in deze binnenste hellekring, net als huiselijk geweld – en eigenlijk de meeste vormen van geweld. Meisjes, nog maar net in de puberteit, wendden zich tot prostitutie om geld te verdienen. Jongens gleden al even gemakkelijk af naar diefstal en zakkenrollen. In de ogen van de morele Engelse middenklasse leek het of elk goed en rechtvaardig instinct dat normaal gesproken de menselijke relaties bepaalt in het licht van deze mate van brute, verlammende behoefte volledig was verdwenen.
Dit werd nergens zo duidelijk als in de gemeenschappelijke logementen, die onderdak boden aan wie te arm was om zich zelfs maar een ‘gemeubileerde kamer’ te veroorloven. De logementen boden een tijdelijk thuis aan de daklozen, die de nacht afwisselend doorbrachten in de stinkende bedden die hier werden aangeboden, stank onderdrukkend op de zwerversafdeling van de werkhuizen en slapend op straat. Het waren de holen van bedelaars, criminelen, prostituees, chronische alcoholisten, werklozen, de zieken en de ouden, de tijdelijke arbeidskrachten en de gepensioneerde soldaten. De meesten vielen in meerdere van deze categorieën.
Bed met vlooien
Alleen al in Whitechapel waren er 233 gemeenschappelijke logementen, die naar schatting plaats boden aan 8530 daklozen. Natuurlijk hadden de logementen aan Dorset Street, Thrawl Street en Flower and Dean Street de slechtste reputatie. Voor 4 pence per nacht kreeg je een hard, van vlooien vergeven eenpersoonsbed in een bedompte, stinkende slaapzaal. Voor 8 pence kreeg je een al even erbarmelijk tweepersoonsbed met een houten schot eromheen. Er waren gemengde en ongemengde logementen, al was van degene waar beide geslachten welkom waren bekend dat ze moreel het meest ontaard waren.
Alle huurders mochten gebruikmaken van de gemeenschappelijke keuken, die de hele dag en tot laat in de avond open was. De bewoners gebruikten de keuken als ontmoetingsplek, waar ze schamele maaltijden bereidden en sloten thee en bier dronken met elkaar en iedereen die verder nog langskwam. Veldonderzoekers en hervormers die aan deze keukentafels kwamen zitten, waren geschokt door de afschuwelijke manieren en de afgrijselijke taal die ze hoorden, zelfs van de kinderen. Maar waar ze werkelijk bezwaar tegen hadden, was het gewelddadige gedrag, het vernederende vuil en de overstromende toiletten, naast het openlijk vertoon van naaktheid, vrije seksuele gemeenschap, dronkenschap en verwaarlozing van kinderen. Alles wat in de achterbuurt aanstoot gaf, verzamelde zich onder één dak in de ‘slaapstee’.
De politie en hervormers maakten zich vooral zorgen om het verband dat bestond tussen gemeenschappelijke logementen en prostitutie. Tijdens het schrikbewind van de Ripper beweerden de kranten, die het land maar al te graag wilden choqueren met levendige beschrijvingen van het leven in de achterbuurten, dat de logementen in Whitechapel ‘alleen in naam geen bordeel waren’ en dat de meerderheid van de vrouwen die er woonden, bijna zonder uitzondering, prostituees waren. Dat wilde het publiek in het licht van de afschuwelijke gebeurtenissen maar al te graag geloven.
De slachtoffers van Jack the Ripper en hun levens zijn, net als de bewoners van de gemeenschappelijke logementen in Whitechapel, verstrikt geraakt in een web van aannames, geruchten en ongegronde speculaties. Dit web werd meer dan honderddertig jaar geleden gesponnen en is opvallend genoeg al die tijd vrijwel onaangeroerd en onbevraagd gebleven.
Wat aan de verhalen van Polly, Annie, Elizabeth, Kate en Mary Jane is blijven hangen en ze heeft gevormd is dit: de waarden van de victoriaanse wereld. Die zijn mannelijk, eigenmachtig en middenklasse. Ze zijn gevormd in een tijd waarin vrouwen geen stem en weinig rechten hadden en men de armen zag als lui en ontaard: was je het allebei, dan was dat een van de ergst mogelijke combinaties. Meer dan honderddertig jaar lang hebben we het stoffige pakketje dat we kregen maar al te graag aangenomen. We hebben maar zelden geprobeerd er in te kijken of het dikke pakpapier weg te trekken dat voorkwam dat we deze vrouwen of hun ware geschiedenis leerden kennen.
Geen hard bewijs
Jack the Ripper vermoordde prostituees, of dat werd in elk geval altijd aangenomen, maar er bestaat geen hard bewijs waaruit blijkt dat drie van zijn vijf slachtoffers daadwerkelijk prostituee waren. Zodra de lichamen in een donkere tuin of straat werden ontdekt, nam de politie aan dat ze prostituee waren en dat ze door een maniak waren vermoord die hen voor seks naar deze plek had gelokt. Ook daarvoor bestaat geen bewijs en dat is er ook nooit geweest. Integendeel, in de loop van de onderzoeken van de lijkschouwer werd vastgesteld dat Jack the Ripper geen seks met zijn slachtoffers had gehad. Daarnaast waren er in geen van de moordzaken tekenen van verzet en de moorden lijken in volledige stilte te hebben plaatsgevonden. In de buurt heeft niemand geschreeuw gehoord. Uit de autopsies bleek dat alle vrouwen op hun rug waren vermoord. Van in elk geval drie van de vrouwen was bekend dat ze op straat sliepen en dat ze in de nacht dat ze werden vermoord geen geld voor een logement hadden. In het laatste geval werd het slachtoffer in haar eigen bed vermoord. Toch zat de politie zo vast aan haar theorie over de slachtofferkeuze van de moordenaar, dat ze er niet in slaagde tot de overduidelijke conclusie te komen: dat de Ripper het op vrouwen had gemunt die sliepen.
We zijn zo gewend geraakt aan het begrip ‘Jack the Ripper’, de ongrijpbare, onoverwinnelijke mannelijke moordenaar, dat we vergeten in te zien dat hij zich nog altijd onder ons bevindt. Je ziet hem regelmatig met zijn hoge hoed en cape, een met bloed besmeurd mes in de hand, in Londen op posters, in advertenties, op de zijkant van de bus. Barkeepers hebben drankjes naar hem genoemd, winkels gebruiken zijn naam op hun borden, toeristen van over de hele wereld maken een pelgrimstocht naar Whitechapel om in zijn voetsporen te treden en een museum te bezoeken dat gewijd is aan zijn geweld.
De wereld is eraan gewend geraakt met Halloween zijn kostuum aan te trekken, zich voor te stellen hem te zijn, zijn genie te eren, te lachen om een vrouwenmoordenaar. Door hem te omarmen, omarmen we de waarden die hem in 1888 omgaven, die vrouwen leren dat ze minder waard zijn en mogen verwachten respectloos te worden behandeld en te worden misbruikt. We versterken het idee dat ‘slechte vrouwen’ het verdienen gestraft te worden en dat ‘prostituees’ een ondersoort vrouw zijn.
Het ontdekken van de waarheid over deze moorden is altijd belemmerd door onbetrouwbare bronnen. Hoewel er wel een handjevol politierapporten bestaat, komt het meeste van wat over de daadwerkelijke misdaden en de slachtoffers bekend is uit de onderzoeken van de lijkschouwer. Helaas ontbreken de officiële documenten van deze onderzoeken voor drie van de vijf zaken.
Het enige dat nog rest is een grote hoeveelheid geredigeerde, verfraaide, verkeerd begrepen en opnieuw geïnterpreteerde krantenverslagen waaruit een algemeen beeld van de gebeurtenissen kan worden gedistilleerd. Ik ben zorgvuldig omgegaan met deze documenten en ik heb niets van wat erin staat zonder meer aangenomen. Ik heb me ook onthouden van het gebruik van niet-gestaafde informatie uit de onderzoeken afkomstig van de getuigen die de slachtoffers voor hun dood niet persoonlijk kenden.
Mijn bedoeling bij het schrijven van dit boek is niet de moordenaar op te sporen en een naam te geven. Nee, ik wil in de voetsporen treden van de vijf vrouwen, naar hun ervaringen kijken in de context van hun tijdperk en hun pad door zowel duisternis als licht volgen. Ze zijn voor ons meer waard dan de lege menselijke omhulsels waarvoor we ze hebben gehouden: het waren kinderen die om hun moeder riepen, het waren jonge vrouwen die verliefd werden, ze maakten bevallingen door en de dood van hun ouders, ze lachten en vierden Kerstmis. Ze maakten ruzie met hun broers en zusjes, ze huilden, ze droomden, ze hadden pijn, ze genoten van kleine overwinningen. Hun levensloop weerspiegelt die van zoveel andere vrouwen uit het victoriaanse tijdperk en toch waren die door het einde zo uniek. Voor hen schrijf ik dit boek. Dat doe ik in de hoop dat we hun verhaal nu duidelijk begrijpen en ze teruggeven wat hun met hun leven zo wreed is ontnomen: hun waardigheid.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct