Premium

Arie Haan: 'Oranje? Minimaal de halve finale, met kans kampioen te worden'

Met een EK voor de deur en een beruchte WK-finale straks precies vijftig jaar geleden, is het fijn vooruitkijken en terugblikken. Bijvoorbeeld met Arie Haan (75), die met Oranje twee keer de WK-finale haalde. 

Arie Haan

Nieuwe Revu spreekt Arie Haan
Waar?
Omdat wereldburger Haan in Spanje woont, werd het een interview op afstand. Waarom? Het EK gaat van start en binnenkort is het vijftig jaar geleden dat Oranje z’n eerste WK-finale in en tegen Duitsland speelde. En Arie was erbij. Verder nog iets? Journalist en oud-international spraken elkaar decennia geleden al eens, maar daar staat beiden niets meer van bij.

Hij begint er, ongevraagd, zelf over. Zijn reputatie. Het hardnekkige lastpak-stempel dat hem al vroeg de bijnaam Arie Bombarie bezorgde. Dat beeld klopt niet, verzucht hij vanuit zijn huis in Denia, het rustieke vissers- annex badplaatsje aan Spanjes Costa Blanca. ‘Hoe vaak ik niet ben neergezet als eigenwijs of ruziezoeker, terwijl eerder het omgekeerde waar is.’

Het onderwerp steekt de kop op als we zijn omvangrijke trainersloopbaan aanroeren. In die rol zwierf Arie Haan decennialang de halve wereld over, maar heeft hij slechts één Nederlandse club onder zijn hoede gehad: Feyenoord, tussen 1995 en 1997, als opvolger van Willem van Hanegem. ‘En toen heb ik ook nog moeten melden dat ik beschikbaar was, anders zou het waarschijnlijk niet eens gebeurd zijn. Maar ja, iemand met een eigen mening wordt vaak niet geaccepteerd, hè.’

Thuis, met familie en vrienden, was hij maar eigen zeggen een heel ander persoon dan in de voetbalwereld. Samenzijn met geliefden bleef altijd het allerbelangrijkste. In zijn werk telde daarentegen maar één ding: de beste zijn. ‘Je kon nog niet zoveel verdienen als vandaag de dag, dus je moest ook wel kijken naar morgen. Je toekomst veiligstellen. Dat heb ik altijd in gedachten gehad.’

Is het ontslag bij Feyenoord nog steeds je grootste teleurstelling als trainer?
‘Ja, destijds bepaalden de pers en het publiek hoe een club gerund werd. Er kwamen geruchten in de krant dat ik zou verdienen aan transfers. We verloren een paar keer en dan gaat de sneeuwbal rollen, dat hou je niet meer tegen. Toenmalig voorzitter Jorien van den Herik wilde me niet ontslaan, maar er zat niks anders op.’

Het publiek was tegen jou opgezet.
‘Ze dachten de hele tijd: hij is oud-Ajacied en wil ons de vernieling in helpen. Er werd echt op de man gespeeld, zonder een enkel bewijs. Maar dat gebeurt tegenwoordig wel meer, hè. Dan word je wegens grensoverschrijdend gedrag aan de schandpaal genageld voordat men weet of je iets echt gedaan hebt.’

Klopt het dat je sindsdien nooit meer één stap in de Kuip hebt gezet?
‘Maak daar maar Rotterdam van. Ik ben er echt ziek van geweest dat je op die manier beoordeeld wordt op wat je kunt.’

Heb je gevolgd wat er bij Ajax, waar je als speler de gouden jaren meemaakte, allemaal is misgegaan?
‘Jazeker. Het is geen echte voetbalclub meer, hè, het is een bedrijf geworden. Dat brengt een heel andere structuur met zich mee, waarin andere beslissingen worden genomen. De echte voetbalmensen zijn op de tweede plek gekomen. En dan moet je ook nog kijken dat je de juiste voetbalmensen vindt. Het is niet zo dat elke oud-voetballer van Ajax ook goed is in het besturen of in het trainen. Dat zijn dingen waar de laatste jaren niet goed naar is gekeken, volgens mij.’

‘Bij Ajax werd iemand aangesteld die eigenlijk ook al in Duitsland omstreden was. Toen die Mislintat in beeld kwam, dacht ik meteen: zullen ze me bellen of niet?’

Maar afglijden naar de laatste plek van de eredivisie en door amateurs uit de beker gekegeld worden?
‘Ze hebben om te beginnen iemand aangesteld die eigenlijk ook al in Duitsland omstreden was. Toen die Mislintat in beeld kwam, dacht ik meteen: zullen ze me bellen of niet?’

Want jij hebt jarenlang gewoond en gewerkt in Stuttgart, waar Sven Mislintat vlak voordat hij Ajax verder de vernieling in hielp, actief was als sportief directeur van VfB.
‘Ik heb daar nog steeds zo mijn ingangen, dus dat was makkelijk geweest. Maar ja, soms weten ze bij Ajax niet eens meer waar hun eigen spelers uithangen. Anders hadden ze van mij een heel ander bericht gekregen. Het is hun eigen beslissing geweest en dat heeft ze gewoon jaren achteruit geworpen.’

Afgezien van je tussenstop bij Feyenoord heb je uitsluitend in het buitenland gewerkt.
‘Ik heb altijd gezegd: als trainer moet je snel succes hebben, daarna kun je de wereld rond en kijken wat er overal te koop is.’

Was dat een doel op zich: de wereld zien?
‘Ja, dat had ik altijd al. Ik was een jongetje van de aardrijkskunde, van de geografie, van de landen. Dus toen ik die mogelijkheid had, ben ik gegaan.’

In Iran, Kameroen en Albanië ben je niet zo lang gebleven.
‘Klopt, daar had ik het wel snel gezien, haha. Je kijkt er eens goed om je heen en denkt dan: nee, dit is het niet.’

In China was je juist dertien jaar actief. Je leidde het nationale team naar de finale van de Azië Cup en trainde er drie clubs. Vrij bijzonder.
‘Iedereen begint altijd over mensenrechten en ik heb ook wel het een en ander meegekregen via de pers en zo. Maar als normaal burger merk je daar niet zoveel van, dan moet je al in de politiek zitten of er ook echt mee bezig zijn. Het is heel moeilijk er de vinger achter te krijgen. Natuurlijk, het is een heel ander land, maar wel een veilig land. Laat ik het zo zeggen: ik heb met de goede kant ervan te maken gehad, daardoor was het er prettig toeven.’

Wat heb je er opgestoken?
‘Een van de dingen is de rust die een Chinees heeft. En dat je geduld en diplomatie nodig hebt. Er wordt niet gediscussieerd zoals wij dat doen, soms tegen elkaar schreeuwend of wat dan ook. Je moet daar iemand altijd laten uitpraten, wat ik vroeger dus helemaal niet in me had. Ik ging er gelijk tegenin als iets me niet beviel, was veel te direct. In China is het niet verstandig om recht op je doel af te gaan, je moet eerst een bepaalde relatie opbouwen met de mensen met wie je werkt. De belangrijkste les voor mij was: probeer te begrijpen hoe het karakter van dit volk in de loop der eeuwen is gevormd. Waarom ze altijd voorzichtig zijn om zich te uiten en gezichtsverlies zo’n rol speelt.’

Je huidige vrouw is ook Chinees, dat zal gescheeld hebben.
‘Zeker, anders had ik het niet volgehouden. Als je niet iemand naast je hebt die thuis is in China, ben je snel vertrokken, hoor.’

Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?
‘Gewoon, in de kroeg in Beijing. En inmiddels zijn we al bijna twintig jaar bij elkaar.’

Jullie woonden nog een tijdje in Finsterwolde, je geboortedorp, toen je in China klaar was en het slecht ging met je moeder.
‘In de tijd dat ik nog in China zat, ging ik ook elke drie maanden bij mijn moeder langs. Maar op het laatst lag ze in een tehuis in Winschoten en omdat ik al was gestopt met werken, dacht ik: het is beter om in de buurt te gaan wonen. Voor mijn vrouw was dat in het begin wel een beetje wennen. Als je geen Nederlands spreekt in Winschoten en omgeving, waar mensen niet al te veel Engels spreken, is het toch wel even aanpassen.’

Toen je moeder acht jaar geleden overleed, heb je nog even overwogen om er te blijven.
‘Ik woonde daar goed, maar ik had dit huis in Denia ook al. En het heen en weer reizen werd een beetje te veel. Als je niet meer werkt, moet je toch aan je pensioenvoorziening denken. Stenen kun je niet opeten. Dus toen ik een mooi bod kreeg op het huis in Finsterwolde heb ik het verkocht. Met pijn in het hart, dat wel.’

Wat was de hoofdreden om te stoppen als trainer: stress?
‘Moe. Ik was moe. Stress heb ik nooit gehad, maar ik had er genoeg van, ik vond geen voldoening meer in een overwinning. Het maakte me niet meer uit, laat ik het zo zeggen. En de tijd was gekomen dat ik naar huis wilde. Je kunt niet tot je zeventigste of tachtigste in het buitenland zitten, dat weet ik wel. Nu zit ik ook in het buitenland, maar dan wel onder de Nederlanders hier.’

Nog even terug naar Finsterwolde: in wat voor nest ben jij grootgebracht?
‘Mijn ouders waren harde werkers. Ik was enig kind. Mijn vader verdiende de kost in een metaalfabriek, de Noord-Nederlandsche Machinefabriek in Winschoten en heeft zich daar weten op te werken tot chef.’

Je kwam als jochie bij voetbalclub WVV in Winschoten terecht.
‘Ja, omdat een paar oudere vriendjes bij WVV speelden, heb ik een keer een partijtje meegevoetbald. Terwijl mijn vader in het bestuur van de andere lokale vereniging zat: Bato. Ik was zeven toen iemand vroeg of ik een aanmeldingsformulier wilde tekenen. “Ik ben lid van WVV,” zei ik toen ik thuiskwam.’

WVV was een soort eliteclub.
‘Ja, Bato was meer voor de werkende klasse.’

Winschoten kende destijds de op een na grootste Joodse gemeenschap van Nederland, ook wel Sodom genoemd. Of Lutje Mokum: ‘Klein’ Mokum.
‘Vandaar dat ik in Amsterdam, toen ik als 18-jarige via het eerste van WVV bij Ajax terechtkwam, eigenlijk heel makkelijk mijn weg heb gevonden. Er zaten best veel Joodse jongens in dat elftal. De humor was er ook totaal Joods en die kende ik dus, dat was voor mij niks bijzonders.’

Hoe zou je die humor omschrijven?
‘Ik vind het een gezellige humor. Bedoeld om iemand op z’n plaats te zetten en te laten weten wat er verkeerd loopt, maar altijd met een positieve inslag.’

WVV heeft indertijd drie bekende Ajax- en Oranje-spelers voortgebracht: Klaas Nuninga, Jan Mulder en jij. Puur toeval?
‘Dat lag ook aan de aanpak van Engel Wubs, de jeugdleider bij de club. Maar we hadden alle drie ook een behoorlijke opleiding gehad. Klaas kwam van de HBS, Jan Mulder volgens mij ook en ik zat op wat toen de kweekschool heette. Tegenwoordig is dat de pabo.’

En die moest je eerst afmaken van je pa.
‘Ze wilden me bij Ajax al snel fullprof maken, maar mijn vader was tegen: “Eerst je hoofdakte halen, daarna gaan we voetballen.” Er zijn ook best wat ruzies over geweest, tot en met Rinus Michels aan toe. Studeren was nummer één, daarna kwam voetbal. En dat pakte goed uit, moet ik zeggen. Het had te maken met de achtergrond van mijn vader: studie was belangrijk, als voetballer kun je mislukken of een blessure oplopen. Hij wou dat ik een goede basis had. Ik vond het minder, hij hield een paar jaar lang mijn profcarrière tegen.’

En jij hebt je daar niet tegen verzet?
‘Nee, zo werd je niet opgevoed. Het waren andere tijden.’

In een radio-interview zei je: ‘De Arie Haan die ik nu ben, is meer gevormd door mijn opleiding dan door die voetbalcarrière.’
‘Grappig dat je dat zegt. Woensdag is m’n golfdaggie hier, daarna drinken we een pilsje met vrienden. En vorige week kwam het nog ter tafel. Ja, ik ben eigenlijk wie ik ben door m’n studie, niet door m’n voetbal.’

Omdat je daardoor mondiger bent geworden?
‘Je staat veel zelfverzekerder in het leven, denk ik. Die successen als voetballer zijn mooi meegenomen, maar door die studie ben ik iemand geworden die geen moeite heeft om zich te uiten en zich overal makkelijk kan bewegen.’

Binnen zo’n voetbalteam was je dan wel een buitenbeentje.
‘Ja, dan ben je het studentje: “Hij leest boeken.”’

Was dat vervelend?
‘Nee, die gasten waren aan het pokeren of met een ander kaartspel bezig. In de tijd dat ik bij Ajax was, heb ik al die dingen geleerd, want dat hoort er natuurlijk wel bij. Je moet niet helemaal buiten de groep staan.’

Je viel ook wel met je neus in de boter bij het Ajax van Cruijff, Keizer en Neeskens.
‘Ik speelde aanvankelijk in het tweede. Toen zij in 1969 de eerste Europacupfinale verloren van AC Milan maakte ik dat allemaal aan de buitenkant mee. Daarna, toen de mooie jaren aanbraken, kwam ik erbij. Perfecte timing!’

Je scoorde, invallend voor Sjaak Swart, het beslissende doelpunt in de Europacup I-finale van 1971 tegen Panathinaikos.
‘Ja, vlak voor tijd alles binnenbrengen en je naam is gemaakt. Zo werkt het vaak in de voetballerij.’

De manier waarop Ajax en jij in 1975 uit elkaar gingen, zou ook bijdragen aan je latere imago. In een hotel kwam het tot een handgemeen met Hans Kraay sr., de toenmalige trainer die jou had betrapt na een stiekem stapavondje met een vrouw.
‘Laten we het erop houden dat hij en ik niet met elkaar konden opschieten, we hadden een totaal andere mening. Als spelers waren we ook een beetje gek na ’74, hè. Het was heel moeilijk om ons aan de lijn te houden. En het was ook een slecht jaar voor Ajax. Ik heb me vervolgens uitgekocht en ben naar Anderlecht gegaan.’

‘Als ik met Duitsers onderweg ben, krijg ik het altijd weer te horen. En Nederlanders willen je ook nog weleens pesten met die verloren finale’

Het is precies vijftig jaar geleden dat Gerd Müller die eerste WK-droom aan gort trapte. Jij was erbij, net als vier jaar later in Argentinië. Spoken die verloren finales nog vaak door je hoofd?
‘Niet door mijn hoofd, maar wel door de hoofden van veel anderen rondom mij. Als ik met Duitsers onderweg ben, krijg ik het altijd weer te horen. En Nederlanders willen je ook nog weleens pesten.’

Maar je hebt er geen trauma’s aan overgehouden?
‘Nee, zeker niet. Het belangrijkste is dat je succes gehad hebt met de clubs waar je mee gespeeld hebt, met Ajax, met Anderlecht én het Nederlands elftal. Ik heb heel veel mooie tijden beleefd, dus ik ben eigenlijk wel tevreden over mijn carrière.’

Was die winnende treffer tegen Italië, waardoor Nederland in 1978 de finale bereikte, je hoogtepunt als international?
‘Eigenlijk was mijn voetballeven een aaneenschakeling van hoogtepunten, plus een paar keer dat het misging, laat ik het zo zeggen.’

Haan zegt niets te veel. Behalve twee zilveren WK-medailles won hij drie keer de Europacup I alsook een wereldbeker voor clubteams met Ajax, gevolgd door tweemaal zowel de Europacup II als de Europese Supercup met Anderlecht. Voeg daarbij nog een zestal landstitels plus vier nationale bekers en je mag spreken van een ontzagwekkend volle erelijst.

Clarence Seedorf wordt vaak genoemd als de Nederlandse speler met de meeste prijzen achter zijn naam, maar ben jij dat niet eigenlijk?
‘Nou, Seedorf staat heel dichtbij of nog wel hoger. Je moet bedenken: ik heb bij Ajax, Anderlecht en Standard Luik gespeeld. Hij bij Ajax, Inter, AC Milan en Real Madrid. Dat zijn natuurlijk wel een paar andere namen.’

Voor Andere tijden sport ging je zes jaar geleden, met Ernie Brandts, terug naar Buenos Aires: herinneringen ophalen aan Argentinië-Nederland, de finale uit 1978.
‘Ik moet toegeven dat ik eerst getwijfeld heb of ik er wel aan mee moest doen. Het is niet naast de deur. Maar achteraf ben ik heel blij dat ik ben gegaan. We hebben daar gezien wat er werkelijk aan de hand was, wat wij destijds allemaal niet hebben meegekregen: de gevangenen, de martelingen, de verdwijningen, de Dwaze Moeders.’

Er werd hier toch flink actiegevoerd tegen het brute kolonelsregime van president Videla.
‘Freek de Jonge en Bram Vermeulen hebben daar toen veel aandacht aan besteed, maar dat ging langs ons heen – wij wilden gewoon voetballen. Maar nu, in alle rust, konden we alles bekijken, hebben we verhalen gehoord, mensen gesproken. Dat heeft veel indruk gemaakt. Ook wat die Dwaze Moeders zeiden: “We waren juist blij dat jullie toen naar Argentinië zijn gekomen.” Want door alle aandacht van de internationale pers werden zaken naar buiten gebracht die anders geen attentie hadden gekregen.’

Die finale verliep uiterst grimmig.
‘Het was keihard, ja. Johnny Rep zei het al vooraf: “We kunnen hier gewoon niet winnen.” Argentinië moest en zou voor het oog van de wereld wereldkampioen worden, vanwege economische en politieke belangen van dat regime.’

Wat ook gebeurde, al schoot Rensenbrink vlak voor het einde van de reguliere speeltijd nog op de paal.
‘Tja, we hebben twee keer de pech gehad dat we in de finale speelden tegen een thuisland dat een grote voetbalnatie is. Maar de spelers die we in Buenos Aires terugzagen, bleken nu heel leuke mensen te zijn: aanvoerder Passarella, keeper Fillol en Leopoldo Luque, de centrumspits bij wie we nog een avond thuis zijn geweest. Luque is alweer een paar jaar dood. En Menotti, hun oude coach die we ook nog even hebben gesproken, is onlangs overleden.’

Als je naar de selectie van 1974 kijkt: bijna de helft is niet meer onder ons.
‘Ja, ik geloof dat er al zo’n tien zijn overleden.’

Op uitnodiging van de KNVB bezochten de overgeblevenen in maart het oefenpotje Duitsland-Nederland. Hoe was dat?
‘Heel erg gezellig. Johnny Rep moest zich afmelden, die was geopereerd en had veel last. Maar van de spelers die nog in leven zijn, is verder iedereen mee geweest. Ook al zie je elkaar niet vaak, je hebt toch een band. Je hebt samen wat meegemaakt en iets op de kaart gezet. Dat gaat nooit meer weg.’

Ben je bezig met de dood?
‘Och, je staat er weleens bij stil. In elk geval telkens als een van je bekenden, vrienden of oud-collega’s is overleden. Je bent altijd nieuwsgierig naar wat er precies gebeurd is, het doet je altijd wel wat.’

Zijn er dingen die je nog zou willen doen?
‘Ik zit niet graag op een boot, maar ik zou nog wel een keer naar Alaska willen gaan. Ja, het is daar ook al flink aan het smelten, ik vraag me sowieso af of dat er nog van komt.’

En dichter bij huis: zie je nog oud-teamgenoten die ook in Spanje wonen?
‘De laatste tijd heb ik veel contact met Ruud Krol. Met verjaardagen en zo zie ik ook Horst Blankenburg geregeld, en John Rep die in Torremolinos zit. Maar dat is toch nog dik 500, 600 kilometer hier vandaan. John heeft die operatie gehad, Horst woont in Fuengirola en moet het ook wat rustiger aan doen. We krijgen allemaal wat op die leeftijd, we worden niet zomaar oud.’

En tot slot: can we come an end op dit EK?
‘Allereerst is belangrijk hoe en in welke formatie Nederland gaat spelen. Ronald kent zijn ploeg het beste, maar niemand weet hoe de formatie eruit gaat zien. We hebben uitstekende spelers die overal in de top in Europese liga’s spelen, dus ik verwacht dat minimaal de halve finale bereikt wordt. Met de mogelijkheid om kampioen te worden. Maar daar komt ook wat geluk bij kijken.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Mens & Maatschappij
  • Pim Ras / Hollandse Hoogte