Premium

B&B vol Dutchbatters

Rob Zomer (55) was Dutchbatter toen in 1995 de enclave Srebrenica viel. Hij keerde terug naar die plek om er zijn PTSS te lijf te gaan. En doet nu hetzelfde voor andere Dutchbat-veteranen, die altijd welkom zijn in Robs zelfgebouwde B&B Zomerrust.

Rob Zomer

Vijf honden liggen te luieren op het terras van Zomerrust, het door Rob Zomer eigenhandig gebouwde huis in de bergen van Bosnië, de voormalige Joegoslavische deelrepubliek. Het huis ligt hemelsbreed op een paar honderd meter van de voormalige compound van het bataljon waar hij deel van uitmaakte. Met daarnaast de begraafplaats met de duizenden lichamen van vermoorde moslims die een imposant monument vormt voor de massamoord die in deze heuvels drie decennia terug plaatsvond.

Maar aan deze kant van de berg is daar niets van te zien. Hier is uitzicht op het Servische hooggebergte in de verte, aan de andere kant van de rivier de Drina. Op het stuk land van Rob Zomer in de bossen staat een kippenhok, even verderop ligt een ploeg, met daarnaast een door hemzelf in elkaar gemonteerde Hummer-jeep. Op de motorkap van de legertruck is het uit metaal gestanste embleem van zijn legereenheid aangebracht, met de tekens DB III. Achterop is ook een zelfgemaakte plaat bevestigd, met daarop de namen en geboorte- en sterfdata van twee in Bosnië gevallen collega’s: Jeffrey Broere en Raviv van Renssen.

Het waren collega’s van Rob in het regiment van de Stoottroepen, de officiële roepnaam van het 13e infanteriebataljon van de Luchtmobiele Brigade. Dat destijds als gloednieuwe eenheid de opdracht kreeg om – onder de vlag van de Verenigde Naties – in het gebied op de veiligheid toe te zien.

Onweer, regen, mist en zon wisselden elkaar hier de laatste dagen af. De schoonheid van de natuur staat in schril contrast met de pijnlijke geschiedenis die Rob nog elke nacht een slechte slaap bezorgt. Die geschiedenis begon op 10 juli 1995. De dag die de val van de enclave inluidde en tegelijk de nachtmerrie werd voor de mannen en vrouwen van Dutchbat III.

Rob Zomer tijdens zijn missie voor Dutchbat in Bosnië, in 1995.

Woede

Het was nog geen twee maanden na de terugkeer van zijn halfjaar als lid van dat militaire bataljon, dat Rob met zijn broer bij een discotheek in Haarlem aankwam, waar een vriend op hen stond te wachten. Zonder dat hij nog een woord had gezegd, kwam de jongen vlak voor hem staan en kreeg Rob van hem te horen: ‘Je moet niet denken dat ik medelijden met je heb. Want je hebt al die mensen daar helpen vermoorden.’ Kort erna ligt de jongen op de grond. Zomer heeft hem neergeslagen, uit onbeheerste woede over de opmerking.

Zittend aan de lange tafel voor zijn huis ziet Rob dit als het begin van zijn jarenlange strijd met PTSS, waaraan ook veel van zijn voormalige collega’s lijden. Dat is volgens hem bij de Dutchbatters vooral ontstaan door de schuldvraag voor de achtduizend gedode moslims die in de beeldvorming bij hen werd neergelegd. Rob legt uit hoe dat verliep: ‘Toen na mijn terugkomst in Nederland de eerste berichten verschenen dat al die mannen afgemaakt zouden zijn, was mijn eerste reactie: welke gek heeft dat opgeschreven? Maar toen er meer naar buiten kwam, dacht ik: misschien hebben we ook niet alles gezien.’

‘Ik kreeg baby’s in mijn armen gedrukt van wanhopige moeders. Zij zagen een blauwe helm als laatste redmiddel voor hun kinderen’

Het voedt de machteloosheid die Rob voelt over de missie waar hij onder de vlag van de Verenigde Naties aan meedeed. Hij krijgt meer aanvaringen met mensen, omdat hij het gevoel heeft dat hij moet vechten tegen een beeld dat over Dutchbat en Srebrenica was ontstaan dat niet meer weggaat: ‘Maar die jongen die ik neersloeg, herhaalde ook alleen maar wat hij in de krant had gelezen. In de media ontstond het frame dat wij al die mensen onder onze ogen hadden laten doodschieten. Defensie deed er niets aan om dat beeld te veranderen, terwijl wij hierheen kwamen om de mensen te helpen, en juist veel meer hebben gedaan dan we eigenlijk mochten onder ons mandaat.’

Dat mandaat kwam erop neer dat de Nederlandse militairen van de verschillende, opvolgende Dutchbat-eenheden alleen de taak hadden als waarnemer in de enclave op te treden. Ze mochten niet schieten als deze ‘Safe Area’ van de VN werd aangevallen. Het was een zogenaamde blauwe missie, onder de vlag van Unprofor (United Nations Protection Force). Rob: ‘Als het uit de hand zou lopen, zou de VN komen ingrijpen. Maar wij zijn als blauwhelmen net zo goed in de steek gelaten als die mensen hier. Als het fout zou gaan, dan zouden er meer manschappen en materiaal worden gestuurd om ons te komen ondersteunen. Maar dat is nooit gebeurd.’

Bizarre tocht

Rob maakte zijn meest heftige momenten in die dagen mee als de enclave valt, onder het geweld van de aanvallende Serviërs. Als zijn Bravo-compound in Srebrenica wordt aangevallen met mortiervuur, moeten de duizenden vluchtelingen en de Dutchbatters daar weg. Hij is een van de laatste militairen die het ‘Bravo’-kampement verlaat, omdat alle voertuigen van Dutchbat al vertrokken blijken.

Rob loopt daardoor onbedoeld een bizarre tocht mee naar de compound van Dutchbat in Potocari, zes kilometer verder. ‘Mensen liepen schouder aan schouder in een menigte, elkaar op de hielen trappend. Van alle kanten werden ze beschoten. Maar niemand reageerde daar meer op, afgestompt als men was door de ellendige omstandigheden. Door de uitputting en hongersnood konden ze de ouderen niet eens meer met zich meedragen. Wij probeerden die overeind te helpen en mee te nemen, maar ook ons lukte dat na een paar meter niet meer. Ik kreeg baby’s in mijn armen gedrukt van wanhopige moeders. Zij zagen een blauwe helm als laatste redmiddel voor hun kinderen. Ik kon achteraf bijna niet geloven wat ik mee had gemaakt. Het leek alsof we in de hel waren beland.’

Rob Zomer voor zijn Hummer-jeep, met daarop het embleem van zijn legereenheid.

Bij de compound in Potocari aangekomen, kreeg hij de opdracht om de grote hal binnen te gaan, met daarin vijfduizend kwetsbare vluchtelingen. ‘We zochten naar doden en naar mensen die direct hulp nodig hadden of anders zouden sterven. Het waren allemaal zieke mensen, ouderen, of zwangere vrouwen. Terwijl buiten de moordcommando’s van de Serviërs bij de hekken stonden.’

Rob was ook aanwezig bij wat naderhand op het netvlies van de Nederlander is komen te staan. De beelden van de Bosnische moslimmannen die met bussen worden afgevoerd, naar later blijkt hun dood tegemoet. Rob betreurt elke vermoorde moslimman, maar voelt ook kwaadheid over hoe Dutchbat hier volgens hem is geframed: ‘Bij een evacuatie is het niet ongebruikelijk dat vrouwen en kinderen eerst aan de beurt komen. We wisten toen niet dat de mannen later zouden worden omgebracht. We hielpen er ook aan mee, omdat de moslimmannen werden mishandeld door de Serviërs. Zij sloegen hen met de kolven van hun geweren de tanden uit de mond, om ze de bussen in te krijgen. Toen dachten we: daar helpen we maar bij, dan gebeurt het tenminste op een humane manier. Maar dat soort details hoor je later nooit terug: de dingen die we wel probeerden te doen, om de ellende zoveel mogelijk te beperken.’

De hal van de voormalige accufabriek in Potocari die VN-compound werd, waar Dutchbat in 1995 de moslim vluchtelingen opving.

Therapie

Als Rob in Nederland met de hulp van defensie therapie voor zijn PTSS heeft ondergaan en een eigen bedrijf is gestart, is er voor hem in 2008 de mogelijkheid om mee te doen aan een heel ander soort mars: de vredesmars, de Mars Mira. Het is een wandeltocht voor Bosniërs en buitenlandse belangstellenden die de vluchtroute uit Srebrenica van 1995 in omgekeerde volgorde afleggen. Daar nemen ook Dutchbat-veteranen aan deel. ‘Hier vond ik toen alles wat ik zocht,’ vertelt Rob. ‘Bergen, natuur en rust. Ook had ik hier een geschiedenis, of die nou goed of slecht was. Het land was in opbouw, dus ik dacht ook nog wat te kunnen betekenen voor de mensheid.’

Rob Zomer op de oude fundamenten van de uitkijktoren bij zijn voormalige compound in Srebrenica.

Rob kon in 2009 een stuk land kopen en bouwde daarop zelf een huis. In 2012 is hij er permanent gaan wonen. Ondanks het feit dat hij een voormalige Dutchbatter was, werd hij door de meeste plaatselijke bewoners geaccepteerd: ‘Mijn aanwezigheid hier ligt natuurlijk wel iets gevoeliger, maar met de mensen die er in 1995 ook bij waren heb ik geen problemen ondervonden.’ Hoewel hij wel even bezorgd was, toen hij na de Mars Mira overnachtte bij een moslimman: ‘Je kunt je voorstellen dat ik hem toen geknepen heb, als voormalige blauwhelm.’

‘De diagnose PTSS bestaat hier niet, dat wordt niet erkend. Er wordt vooral veel gedronken door mensen die nare ervaringen hebben gehad’

Na zijn beslissing om definitief in Bosnië te blijven, sloeg in de eerste jaren de eenzaamheid toe: ‘Dat was omdat ik de taal niet sprak, nog niemand kende en in het begin nauwelijks geld had. Daar heb ik het wel moeilijk mee gehad.’

Inmiddels is Rob gevestigd geraakt in Srebrenica, en is zijn huis met de naam ‘Zomerrust’ een oord geworden waar voormalige Dutchbatters en andere belangstellenden terechtkunnen. Hij neemt de veteranen met dezelfde geschiedenis als hij dan mee naar het monument van de tijdens de val van de enclave om het leven gekomen soldaat Raviv van Renssen. Om daar bloemen te leggen en hen te helpen in de verwerking van hun beladen verleden.

Rob laat ons de plek zien waar de 25-jarige Van Renssen op 8 juli 1995 dodelijk gewond raakte. Dat was toen de meest zuidelijke observatiepost Foxtrot van Dutchbat al dagenlang was beschoten door de Serviërs en de eenheid zich moest terugtrekken naar het kampement in het dorp Srebrenica. Onderweg werden ze tegengehouden door Bosniakken (Bosnische moslims) die een barricade over de weg hadden gelegd. Waarschijnlijk in blinde paniek, omdat men niet wilde dat Dutchbat de observatiepost zou verlaten. Dat was hun enige en laatste bescherming tegen het oprukkende Servische leger. Toen men doorreed, werd uitgerekend door hen de handgranaat gegooid die Van Renssen fataal werd. Hij overleed later voor de deur van de compound van Dutchbat.

Rob herinnert zich nog dat Ravivs dood werd afgemeld: ‘Door de kapitein, gewoon tijdens het eindappel van de dag. Zoals dat gaat op zo’n moment. Ik ben toen naar mijn kamer gelopen om te proberen te beseffen wat er was gebeurd. Wat moet je anders? Maar er was niet eens tijd om erover na te denken. Want vanaf die dag zagen we al die moslimmannen uit het gebied vertrekken. En een dag later viel de enclave.’

Zomer parkeert zijn jeep bij het monument voor Van Renssen, nadat we de bochtige wegen vanaf Srebrenica naar boven hebben afgelegd. Door het laaggebergte dat in de oorlogsjaren kaalgevreten was door de kap, maar nu weer bedekt is met groen.

We stappen uit bij het door hemzelf gebouwde monumentje voor Raviv: ‘Hij was een van mijn buddy’s bij defensie. Een relaxte gast, die goed kon improviseren. De jongens namen na hun verlof in Nederland vaak snoep en zo mee terug. Maar hij had dan in zijn plunjebaal spijkers en hamers zitten, om dingen op de compound te bouwen, te vernieuwen.’

Rob heeft inmiddels een Bosnische vriendin, uit Srebrenica afkomstig. Hij wijst erop dat hij met haar op dezelfde berg waar Raviv stierf ook weleens met Servische mensen aan de eettafel zit. ‘Als de oorlog ter sprake komt, zeggen zij dat ze het triest vinden wat er allemaal is gebeurd. De gemiddelde Serviër wil ook geen oorlog. We zijn allemaal mensen. Het is de politiek die de conflicten veroorzaakt, wat mij betreft.’

Symbool

Als we verder rijden, vertelt Rob dat we bij benadering de locatie passeren waar een Nederlandse F-16 nog eenmalig een tank heeft uitgeschakeld, een luchtoffensief dat niet werd doorgezet. Het is symbolisch voor het dilemma waar Dutchbat voor kwam te staan: is het effectief en zinvol om zwaardere militaire middelen in te zetten om de enclave te verdedigen?

Sommige militairen begrepen niet waarom dat niet is gebeurd. De verantwoordelijken ter plekke weten vaak wel beter, blijkt uit hun getuigenissen. Als het vuur verder was geopend tegen het duizenden strijders tellende Servische leger en er een veldslag was ontstaan, zou het aantal doden aan zowel Nederlandse zijde als die van de moslimvluchtelingen niet te overzien zijn geweest. De verontwaardiging ligt bij hen eerder in het feit dat waarnemers bij de observatieposten allang wisten dat de Serviërs ten aanval zouden gaan, maar dat daar door de VN niets tegenover is gesteld.

Men vraagt zich inmiddels zelfs af of dat opzettelijk is geweest; het opgeven van de enclave als ruilmiddel in de onderhandelingen met de Serviërs. Rob aan de tafel voor zijn huis: ‘Ik probeer de puzzel over de gebeurtenissen al jaren te maken. Soms denk ik er weer een stukje van te hebben gelegd. Maar deze oorlog was te ingewikkeld om te kunnen snappen. Ook voor mij nog steeds.’

De begraafplaats bij het Srebrenica Memorial Center, waar elk jaar op 11 juli nieuw gevonden en geïdentificeerde lichaamsresten van slachtoffers worden bijgezet.

Hij reageert op de vraag hoe het gaat met de mensen in Srebrenica die de oorlog meemaakten, en of er voor hen wordt gezorgd. ‘De diagnose PTSS bestaat hier niet, dat wordt niet erkend. Er wordt vooral veel gedronken door mensen die nare ervaringen hebben gehad.’ Hij meldt wel dat er veel zorg is voor de moslims, in de vorm van internationale giften van organisaties en landen.

Verdwaald

De dag ervoor hebben we dat gezien, in het memorial center in de oude compound van Dutchbat in de vallei. Tegen de oude hal van de accufabriek waar Dutchbat was gestationeerd, is een gloednieuwe muur geplaatst, met buitenlandse fondsen. Binnen staat nog een verdwaald VN-voertuig. In de oude Dutchbat-burelen ernaast is een museum geopend, met een tentoonstelling die voor een groot deel over het Hollandse aandeel in de historie gaat. Daarin is zelfs het kantoortje van Karremans nagebouwd, met een foto van koningin Beatrix boven zijn bureau. In de filmzaal kijken tientallen moslimmeisjes naar archiefbeelden van de oorlog. Soms zijn ze gruwelijk.

Bij een uitkijkpunt staat sinds kort een nieuw bord.

De teksten bij de tentoonstelling beschrijven redelijk feitelijk hoe Dutchbat heeft geopereerd. Maar het voordeel van de twijfel geeft het center het bataljon in die beschrijvingen niet altijd. ‘Het centrum beschrijft de geschiedenis vanuit het perspectief van de moslims,’ vindt Rob buiten, vlak voordat we de rit langs zijn memory lane in deze vallei gaan maken. Hij bezoekt het centrum daarom liever niet meer. Hij is er ook al zo vaak geweest.

Onderweg stoppen we bij een blank gelakt houten bord met een hele andere inhoud, geplaatst bij een uitzichtpunt boven het stadje. Er is een opvallende tekst in gegraveerd: I love Srebrenica. ‘Dat staat er pas een week,’ merkt Rob verbaasd op. ‘Toen ik hier vorige keer langsreed, was het er nog niet.’

Rob is tijdens de rit een spraakwaterval over de gebeurtenissen in de jaren negentig, maar is terughoudend bij de vraag hoe Srebrenica hem heeft gevormd. Na een stilte: ‘Dat weet ik niet. Negatieve ervaringen kunnen je positief vormen. Iedereen heeft zijn momenten in het leven. Wat ik wel weet, is dat de migraine die ik altijd al had door de oorlog erger werd. Terwijl de hoofdpijnaanvallen weer weg zijn, sinds ik hier ben komen wonen.’

Over zijn posttraumatisch stress-syndroom: ‘Dat verdwijnt niet meer. Ik kan nog steeds serieus getriggerd raken in situaties. Maar ik heb inmiddels geleerd hoe daarmee om te gaan. In het ergste geval loop ik van een situatie weg.’

Met andere collega’s is het minder goed afgelopen, weet hij. ‘Je hoort zelfs dat er af en toe iemand een einde aan maakt. Waarbij je je af kunt vragen of dit is veroorzaakt door het gewicht van dat onverwerkte verleden. Zeker als er een jubileum van de gebeurtenissen is, komen collega’s weer in geestelijke nood. Ik maak me daar zorgen over. Volgend jaar is het weer dertig jaar terug.’

We rijden terug naar Zomerrust, de weg slingert door het stadje Srebrenica. Het is er stil, er is geen mens te zien. Vorige week hing er nog een poster van Vladimir Poetin aan de deur van een plaatselijk kantoortje. Rob: ‘Een provocatie, die waarschijnlijk is weggehaald toen hier vorige week veel pers aanwezig was, omdat de Verenigde Naties 11 juli officieel hadden uitgeroepen tot herdenkingsdag voor de genocide in Srebrenica.’

Zowel de Serviërs als de Russen, van oudsher bondgenoten, waren niet blij met de instelling van deze dag. De Serviërs, omdat ze ontkennen dat er een genocide heeft plaatsgevonden. De Russen, omdat ze stellen dat ‘vrede en veiligheid’ in de regio hierdoor in gevaar zou komen.

Even verderop is het wat drukker in Srebrenica. Er is een voetbaltoernooi voor de jeugd aan de gang, op de gekleurde ondergrond van een gloednieuw veld. Er wordt fanatiek gevoetbald en gelachen, tussen de verwaarloosde of door de oorlog nog steeds beschadigde huizen in het stadje. Hoewel er inmiddels ook veel is hersteld, of opnieuw gebouwd.

Thuis

Als we met Rob in Potocari weer langs het Srebrenica Memorial Center rijden, met aan de overkant de begraafplaats, stelt hij voor om nog even naar de supermarkt te rijden in het nabijgelegen Bratunac. Het is de stad waar overste Karremans indertijd in Hotel Fontana werd gedwongen om naar de pijpen van de Servische generaal Mladic te dansen. Met op de bovenverdieping een groepje gegijzelde Nederlandse VN-militairen.

In plaats van de geladen regio die het destijds was, is Srebrenica voor Rob nu zijn thuis geworden. Hij denkt als hij op deze weg rijdt niet altijd meer aan de tijd dat hij hier als 26-jarige jongen bij de oorlog betrokken was: ‘Je hebt af en toe wel je momentjes. Maar ik rijd deze weg zowat elke dag. Dan slijten die gedachten.’

Buurthuis voor veteranen

‘Het voelt als een veilige haven.’ Dat is wat de voormalige Dutchbatter Edo van den Berg zegt over zijn verblijf op Zomerrust. Hij was betrokken bij heftige beschietingen tussen de VN en de Serviërs, vlak voor de enclave moest worden opgegeven. Edo ging meerdere keren naar Zomerrust in de afgelopen jaren: ‘De eerste keer was het goed om te zien dat het Srebrenica van toen er niet meer is. Het is daar normaal nu. Dat geeft rust in mijn hoofd. Ook omdat je merkt dat de Bosniërs en de Serven er weer in relatieve vrede met elkaar samenwonen. Wel ben ik gevoelsmatig nog bang voor negatieve confrontaties in het gebied. Daarom is het fijn te weten dat ik in Srebrenica bij Rob terechtkan, mocht ik daardoor toch in paniek raken. Ik ben nu niet bang meer erheen te gaan.’

Ook veteraan Matthijs van der Hoeven logeerde enkele keren bij Zomerrust, in zijn functie als coördinator bij de Veteranenombudsman (onder de hoede van de Nationale Ombudsman). Hij maakte mee hoe Rob Zomer zich een plek verwierf op de berg naast het Srebrenica Memorial. Hij bevestigt dat de locatie wordt gewaardeerd door veteranen die na zoveel jaren de regio weer willen opzoeken: ‘Het is een rustige plek, fijn voor de Dutchbatters om te kunnen bezoeken als ze daar de behoefte toe voelen. Maar ook voor andere ex-militairen die op missie zijn geweest in het voormalige Joegoslavië. De locatie en de sfeer lenen zich ook voor veteranen die in Afghanistan en Irak hebben gediend, waar ze minder makkelijk naar kunnen terugkeren. Het is mooi dat Rob dit buurthuis voor veteranen in Srebrenica is begonnen.’

Dat is volgens Van der Hoeven niet zonder slag of stoot gegaan. ‘Dus met een bezoek aan Zomerrust help je Rob ook nog eens in zijn bestaan.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct