Premium

Comedian René van Meurs (39): 'Ik heb mezelf heel lang grapjesmaker genoemd'

Sinds hij vorig jaar de Poelifinario won - prijs voor indrukwekkendste theatervoorstelling van het jaar - verandert alles wat René van Meurs aanraakt in goud. Met uitverkochte zalen en fijne recensies is hij behoorlijk succesvol, maar voelt hij dat zelf ook zo? 

René van Meurs

Nieuwe Revu ontmoet René van Meurs
Waar? Op de zolderverdieping van het AOC-verzamelgebouw in Amsterdam, waar theaterbureau De Mannen is gevestigd. Nog iets genuttigd? Thee. Verder nog iets? René is nog tot oktober volgend jaar in theaters in het hele land te zien met zijn voorstelling De kwaadste niet. Maar waar draait hij zelf eigenlijk warm voor? ‘Ik vind Tim Fransen en Ronald Goedemondt heel goed. En ik heb veel respect voor hoe Peter Pannekoek zijn carrière heeft opgebouwd. Alex Ploeg is fantastisch, Kasper van der Laan ook. Maar Louis C.K. vind ik ook tof. Ik zit nu helemaal in de comedyspecials die Adam Sandler op Netflix heeft staan. In principe vind ik dat je comedy altijd live moet bekijken, maar dat gaat in zijn geval niet gebeuren.’

Je nieuwe voorstelling heet Noodzakelijk kwaad. Welke lading dek je met die titel?
‘Laat ik ermee beginnen dat het raar is dat ik tweeënhalf jaar voordat ik een voorstelling ga doen al een titel, een promofoto en een promotekst moet doorgeven aan mijn impresariaat, terwijl ik dan nog geen idee heb van de inhoud. De titel van mijn vorige show 2636 is een verwijzing naar de postcode van Schipluiden. Ik was 26 toen ik daar vertrok en dacht: hé, dat is leuk, dan ga ik tien jaar later terugblikken op wat ik in de tussentijd heb meegemaakt. Vlak nadat ik alles had ingeleverd, zei mijn vriendin: “Ik ben zwanger.” Ik wist meteen: dan kan ik niet anders dan over die fase praten, maar alles lag al klaar bij de publiciteitsmedewerkers. Als je dan nog iets wilt wijzigen, gaat het mis. Dit keer heb ik het idee dat de titel en inhoud beter aansluiten op mijn verhaal. Waar het nu op lijkt, is dat de voorstelling gaat over een man die vastzit in zijn gelijk en niet anders kan dan kwaad worden. Voor hem is zijn boosheid essentieel, een noodzakelijk kwaad.’

‘Ik vind het grappig als mensen het idee hebben dat ik overnight ben doorgebroken. Ik ben al achttien jaar aan het buffelen voor wat ik nu heb bereikt’

In hoeverre ben jij die man?
‘Ik vind het zelf het leukst om te kijken naar iemand die op het podium met iets worstelt in het leven. Privé heb ik in mijn huidige leven geen grote issues meer, want ik ben zeer gelukkig met mijn vrouw, kind, huis en carrière. Voor de kunst is dat verschrikkelijk, want dan kun je niets maken. Wat ik dan te gek vind, is om te wroeten naar één facet dat ik kan uitvergroten. Mijn theatervoorstellingen zijn voor honderd procent gebaseerd op de realiteit, maar het gaat wel over één heel klein stukje. Dat stukje blaas ik enorm op om er een voorstelling van te maken. Die man op het podium is dus helemaal René van Meurs. Ben ik constant boos, net als de man op het podium? Nee, dat niet.’

Hoe vaak maak jij je ergens druk om?
‘Wel vaker dan voorheen. Dat is ook de worsteling: waarom is dat dan? Hoe komt het dat ik steeds vaker het idee heb dat ik voor mezelf moet opkomen of van mezelf moet afbijten? Dat is de zoektocht die ik in de 90 minuten van mijn voorstelling aanga. Zonder al te veel te spoileren: door het leven wat ik nu heb, met succes en een gezin en een fijne plek om te wonen, heb ik eindelijk iets dat ik moet beschermen. Er is voor het eerst reden om iets veilig te houden. Dat had ik hiervoor niet en het is waar wat altijd wordt gezegd: als je niets te verliezen hebt, heb je ook niets om voor te vechten. Vanuit een luxepositie heb ik het idee: ik moet mijn mannetje staan.’

Ben je bang om kwijt te raken wat je hebt?
‘Sinds ik vader ben, is het mijn grootste angst dat er iets gebeurt met mijn kind. Dat is het enige waar ik écht bang voor ben. Ik realiseer me ook dat ik een witte, heteroseksuele man van veertig ben, dus ik zit bij alle conflicten die spelen sowieso in het winnende team, ongeacht of ik daarvoor kies. Daardoor heb ik niet het idee dat mij veel afgenomen gaat worden, maar ik ben wel heel blij met alles wat ik nu heb.’

Hoe voelt het om een van de populairste cabaretiers van het moment te zijn?
‘Ik vind het grappig als mensen het idee hebben dat ik overnight ben doorgebroken. In 2006 ben ik begonnen, dus ik ben al achttien jaar aan het buffelen voor wat ik nu heb bereikt. Maar nog steeds zijn er na afloop in de foyer mensen die aan me vragen: “Wat doe je er nog naast?” Niks, dit is mijn leven! Mensen hebben vaak geen idee hoeveel tijd en energie er in deze carrière zit, maar ik zie dat als een compliment: blijkbaar lijkt het alsof het me allemaal moeiteloos afgaat. Ik hoor na afloop van een voorstelling ook vaak: “Ik kende u nog niet voordat ik hier naartoe kwam.” Dan zeg ik: “Ik kende u ook nog niet.”

Het is raar en onwerkelijk dat het nu zo goed gaat. Ik heb ineens een speellijst en sta in uitverkochte zalen. Maar misschien wordt dit programma ineens wel heel kut en is alles daarna voorbij. Volgens mij heeft iedere artiest in meer of meerdere mate last van het imposter-syndroom. Het ís ook gek, want mijn eerste programma werd niet zo goed ontvangen, het tweede nog slechter en bij de derde werd ik plotseling genomineerd voor de cabaretprijs Neerlands Hoop. Natuurlijk zie ik reflecterend ook wel dat show één en show twee niet de beste voorstellingen zijn die ik heb gemaakt, maar in principe doe ik al achttien jaar hetzelfde. Ik ben niet echt iets anders gaan doen, sterker nog: ik ben steeds meer gaan doen wat ik zelf leuk en tof vind. Er is voor mij dus geen concrete aanleiding om te begrijpen waarom vanaf voorstelling drie alles plotseling anders werd ontvangen.’

Hoe zou je jouw stijl omschrijven?
‘Ik heb het idee dat ik een soort grappig-slim mannetje ben dat zichzelf op de een of andere manier altijd in wedstrijden ziet die geen wedstrijden zijn. Er is altijd iets wat ik wil winnen, terwijl er helemaal niets te winnen valt. Daardoor struikel ik van worsteling in worsteling, terwijl dat helemaal niet nodig zou hoeven zijn als ik een klein beetje afstand zou nemen. Dat vinden mensen blijkbaar grappig om te zien. Mensen zeggen vaak: “Ik heb precies wat jij hebt.” Dan zeg ik: “Ik hoop het niet, want voor mij is dit een uitvergroting van alles wat ik meemaak, dus als jij precies dit hebt, ai ai ai...”’

Wil je je publiek een boodschap meegeven?
‘Het gaat altijd over het nu, maar je zult mij nooit met een opgeheven vingertje horen zeggen: mensen, mensen, mensen, waarom doen we dit of dat in de politiek? Niet dat ik daar niets van vind of er geen grappen over kan maken, sterker nog: ik kan daar heel goede grappen over maken. Ik heb zeven jaar geschreven voor Dit was het nieuws en zat in die tijd bovenop de actualiteit. Maar ik vind het juist lekker dat je tijdens een avond met mij even niet bezig bent met wat er buiten de theaterzaal aan de hand is. Ik wil dat mensen op hun stoel gaan zitten en denken: wat tof, deze gast creëert een wereld waarin we 90 minuten alles kunnen loslaten. Dat vind ik fijn.’

Wilde je als jong ventje in Schipluiden al cabaretier worden?
‘Ik weet nog steeds niet of het mijn grote droom is, maar ik weet wel dat ik op het podium eindelijk een plek heb gevonden waar ik me helemaal veilig voel. Dat klinkt heel gek, want op een podium staan is juist heel kwetsbaar. Je vraagt eigenlijk elke avond aan acht- à negenhonderd man: “Vind mij leuk.” Maar er is, behalve thuis met mijn vrouw en zoontje, geen andere plek waar ik me zo geborgen voel als op het podium. Dat komt omdat ik weet: hier heb ik controle, hier snap ik de regels. Er is niemand die iets anders vindt of iets anders van mij verwacht, want op het podium maak ik de wereld. Alles wat ik vertel is waar, alles wat ik vind klopt. Als ik op het podium stap, dan ontspan ik.’

Vind je het lastig om je weg te vinden in het gewone, dagelijkse leven?
‘Er zijn zoveel regels en etiquette in het leven die ik niet ken of niet snap of dat ik ze wel ken en me er niet aan wil conformeren. Dat valt allemaal weg zodra ik zeg: “Goedenavond Spijkenisse!” Mensen zeggen vaak tegen me: “Ben je op het podium gaan staan omdat je vroeger veel werd gepest, dat jij nu de pester kunt zijn?” Maar ik ben nooit gepest, ook niet vanwege mijn rode haar, wat mensen vaak denken. Het is ook geen bewijsdrang. Hoe het komt weet ik niet, maar het voelt alsof alle ruis wegvalt op het moment dat ik vanuit de coulissen het podium oploop. Ik ben heel blij dat ik dat heb gevonden, want ik ben het in 2006 ook maar gewoon gaan doen omdat ik dacht: ik vind dat leuk en tof en zou het echt jammer vinden als ik het nooit probeer.’

‘Met mijn creatieve brein, ambacht en talent kan ik echt wel een vorm vinden die interessant genoeg is voor de oudejaarsconference’

Kwam dat idee zomaar uit de lucht vallen?
‘Het begon ermee dat ik autopech had, maar geen woonplaatsdekking van de ANWB. Dan komen ze overal helpen, behalve bij je huis. Uiteindelijk heb ik mijn auto met vijf vrienden over de grens van het dorp geduwd. Dat verhaal, maar dan met alle details, vertelde ik de week erop in de voetbalkleedkamer. Iedereen moest lachen en de week erop zei iemand: “Vertel dat verhaal nog eens over je auto, Paul was er vorige week niet, dus hij heeft het gemist.” In een paar weken tijd groeide dat verhaal uit tot een soort running gag in de kleedkamer, vooral omdat ik er steeds meer details bij vertelde. Op een gegeven moment zei een van de jongens tegen me: “Je zou hier iets mee moeten doen.”

Dat was de opmerking die alles veranderde. Ik dacht: misschien moet ik dat inderdaad maar eens proberen, maar ik had geen idee waar ik moest beginnen. Via een forum voor cabaretiers, zwartekat.nl, vroeg ik mensen hoe je eigenlijk met stand-up begint. Een jongen uit Delft, die een cabaretfestival had gewonnen, nodigde me uit voor een kop koffie en zei: “De enige manier om erachter te komen of je het kunt, is het gewoon doen.” Dat was het zetje dat ik nodig had. Ik schreef me zonder iets tegen iemand te zeggen in voor het Griffioen De Stoep Cabaret Festival in Amstelveen en werd op de terugweg gebeld: “Gefeliciteerd, je zit in de finale.” Toen dacht ik: shit, ik heb alleen maar die ene anekdote. Ze zeiden: “Je hebt nog twee weken om je verhaal uit te breiden naar 20 minuten.” Die 20 minuten ging ik niet halen met het ANWB-verhaal, dus ik dacht: dan ga ik wel gewoon met het publiek praten. Dat deed ik en vervolgens won ik de Publieksprijs. Dat was het moment waarop ik dacht: dit is het, ik ga stoppen met studeren en dit doen.’

Je kwam terecht bij Comedytrain, waar de laatste tijd veel om te doen is geweest. Het zou een onveilige plek zijn waar beginnende comedians naar beneden worden gehaald.
‘Er doen veel verhalen de ronde, bij monde van Soundos en Vera van Zelm. Ik kan me voorstellen dat zij het zo hebben ervaren. Daar kan ik niet zoveel van vinden, want dat is hun beleving. Als ik voor mezelf spreek, dan heb ik nooit ergens last van gehad. Maar in mijn beginjaren waren de comedians die je in Comedytrain en Toomler zag wel merendeels alfamannetjes. Die energie hing er, absoluut. Dat is een harde leerschool, maar voor mij is het ook een goede leerschool gebleken. Ik had geen theateropleiding gehad, dus ik snapte er niks van als iemand zei: “Ik vind je heel grappig, maar wat is nou je kleur?”

Tegelijkertijd vond ik het fijn dat Comedytrain precies genoeg handvatten gaf om mee aan de slag te gaan, maar niet alles in hapklare brokken voor je uitstalde. Een stukje zelfontplooiing is belangrijk in dit vak, want je doet het alleen. Daarom heeft het ook geen zin als iemand zegt: je moet dit of je moet dat. Je moet het zelf doen. Ik weet dankzij mijn jaren bij Comedytrain heel helder hoe ik wel of niet comedy wil maken en hoe ik wel of niet wil zijn in de omgang met andere mensen. Als club zijn we ook heel erg geëvolueerd in de afgelopen jaren, dankzij de komst van een nieuwe generatie comedians. Het is nu een fijne plek om te leren stand-uppen, een warm bad voor comedians. Vanuit de lessen die ik daar heb geleerd, ben ik het gaan proberen en als het morgen over is, dan weet ik serieus niet wat ik dan zou gaan doen.’

Het goede nieuws: je kunt altijd nog facility manager worden.
‘Na zes jaar fluitend het vwo te hebben gedaan, dacht ik: ik heb geen zin om nog meer te leren, ik ga wel een hbo-opleiding doen en dan kan ik daarnaast een taal of instrument onder de knie krijgen. Dat heb ik nooit gedaan, maar ik ben wel facilitair management in Den Haag gaan studeren. Omdat op de open dag werd gezegd: met deze studie kun je alles worden wat je wilt. Dat hebben ze niet gelogen, want ik ben blijkbaar gaan doen wat ik wilde. Maar ik geloof niet dat er ooit nog een dag komt waarop ik denk: ik ga eens even lekker secundaire arbeidsvoorwaarden optimaliseren. Toen ik in coronatijd twee jaar niet kon optreden, voelde ik wel heel duidelijk: op het podium staan is wat ik ben. En ook: het is wat ik kan. Ik voelde niet de behoefte om uit te gaan zoeken wie ik was buiten het podium. Daarin zit ook wel besloten dat ik doe wat ik moet doen.’

Stel: je zoon wil op z’n zestiende van school om ook cabaretier te worden. Wat zeg jij?
‘Doen, meteen! Niet omdat ik denk: dan krijg je net als ik een goed salaris en leuk werk. Niet dat ik hem dat niet gun, maar ik gun hem vooral de vrijheid om te doen wat hij zelf leuk vindt. Misschien wordt hij wel heel slecht als cabaretier, dat zou ik erg jammer vinden. Maar als hij dingen wil uitproberen, dan juich ik dat alleen maar toe. Toen ik tijdens mijn studie wilde stoppen om de cabaretkant op te gaan, zeiden mijn ouders ook: “Tuurlijk, doen! Maar wel even vier jaar collegegeld terugbetalen, alsjeblieft.” Vond ik niet leuk, want ik had geen 6000 euro. De oplossing was dat ik eerst mijn diploma haalde, waar ik geen reet aan heb, maar ik heb wel geleerd om gedisciplineerd ergens aan te werken. Dat is veel waard, ook in mijn vak.’

Je zegt pas sinds kort over jezelf dat je cabaretier bent. Hiervoor was het altijd: grapjesmaker. Heb je jezelf een promotie gegeven?
‘Ik heb mezelf heel lang grapjesmaker genoemd, omdat ik dacht: dan ben ik de kritiek voor. Stel dat mensen zouden zeggen: het is leuk hoor wat hij doet, maar hij maakt alleen maar grapjes, dan kon ik dat pareren met: ik heb ook nooit gepretendeerd dat ik meer ben dan dat. Maar inmiddels maak ik theater en ronde voorstellingen met een kop en een staart. Grapjes zijn niet meer de kern, maar het vervoersmiddel voor wat ik probeer mee te geven. In show drie vond ik mezelf nog een grapjesmaker, maar sindsdien ben ik gegroeid als mens en theaterpersoonlijkheid. Ik vind mezelf nu wel echt meer een cabaretier dan een comedian. Maar ik ben nog steeds heel grappig.’

Het hoogst haalbare voor een cabaretier is de oudejaarsconference op de publieke omroep. Is dat jouw stip aan de horizon?
‘Daar was ik zelf nooit zo mee bezig, maar als je vaker op tv komt en meer bereik krijgt op sociale media zijn er steeds vaker mensen die zeggen: “Hoe vet zou het zijn als deze gast de oudejaarsconference zou doen.” Daardoor denk ik inmiddels: dat zou misschien wel iets zijn. Het is natuurlijk wel Champions League en een grote eer, maar ik ben nog niet gevraagd. Waarschijnlijk omdat het qua genre wat verder afstaat van wat ik maak. Maar ik weet ook dat ik met mijn creatieve brein, ambacht en talent echt wel een vorm kan vinden die interessant genoeg is voor de oudejaarsconference.’

Is dit een open sollicitatie?
‘Ja, BNNVara, bel mij.’

Wat doe je eigenlijk als je niet aan het werk bent?
‘Ik ben voor mijn gevoel altijd aan het werk. Als ik niet aan het werk ben, dan ben ik toch ook aan het werk. Omdat mijn hoofd overuren draait. Hobby’s heb ik niet en met sporten ben ik gestopt toen ik een kind kreeg. Ik ben veel met die kleine op pad als ik vrij ben. Met z’n tweetjes het leven ontdekken vind ik net zo leuk als werken. Laatst waren we op een dag bij ons thuis binnen aan het spelen. We gingen van lego naar auto’s naar tekenen naar treintjes naar gitaarspelen. Toen dacht ik: wacht eens even, het maakt geen zak uit wat je met een kind van twee doet, want hij vindt alles leuk als ik er maar bij ben. Ik ben zijn speelgoed. Ik vind het belangrijk en leuk om daar tijd voor te maken.’

Heb je ook nog iets van een sociaal leven?
‘Het lastige van toeren is dat je altijd in het theater staat als je vrienden in het café zijn. Ik was altijd veel weg en op gekke tijden. Mijn geluk is dat ik nu op een punt in mijn carrière ben dat ik kan zeggen: niet meer op zaterdag optreden, maar alleen op woensdag, donderdag en vrijdagavond. Daardoor sluiten de schema’s van mijn vrienden en mij weer wat meer op elkaar aan, ook omdat we tegenwoordig allemaal papadagen hebben, hoe kneuterig dat ook klinkt. Dan zien we elkaar met koffie in plaats van met bier. En in de dierentuin in plaats van in de kroeg. Mijn leven is veranderd, maar ik vind dat burgerlijke heerlijk. Voor mijn gevoel heb ik precies op het juiste moment een kind gekregen. Na jarenlang zoeken wist ik eindelijk wie ik was en toen kreeg ik ook nog succes, geld, een leuke vrouw en een kind. Ik ben een tevreden man.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Showbizz
  • Debbie van Polanen