Deze week een verongelijkte ex-dakloze die de politie opbelde om te schreeuwen dat hij aan het doordraaien was.
Het is nog vrij vroeg op de dag, de zaal is leeg en stil. De rechter, de griffier, de officier van justitie: iedereen wacht maar gewoon tot de eerstvolgende verdachte zich aandient. Tot er omgeroepen wordt dat de zaak kan beginnen, en Vrouwe Justitia aan het werk kan. Eén van de agenten, die in de beide hoeken van de zaal zitten om de vrede te bewaren wanneer beklaagden zich niet meer in kunnen houden en onbedaarlijk boos worden, kijkt op zijn horloge en zakt een beetje achterover. Er komt een IT’er binnen, die een scherm aan de praat probeert te krijgen voor een zaak later vandaag.
Dan roept de bode de zaak van de 56-jarige meneer B. om. Vrij rap daarna komt de beklaagde, zonder advocaat, binnengezeild. Hij ziet er onrustig uit. Alsof hij aan honderd dingen tegelijk denkt, maar zich nergens echt op kan focussen. Al rommelend en mopperend loopt hij op het beklaagdenbankje af en gaat hij zitten. De rechter wacht niet, maar begint meteen met het voorlezen van de zakelijke gegevens. Naam, leeftijd, de hele santenkraam. B. knikt bij alle dingen bevestigend. Bij zijn adres gaat hij ineens rechtop zitten.
‘Ja, dat klopt, daar woon ik dus pas, hè,’ bromt hij, maar ook zijn woorden lijken er, net als zijn blikken, zonder focus uit te komen. ‘Ik ben hiervoor dus zes maanden dakloos geweest. Dat is niet niks, hoor.’
De rechter knikt. Hij probeert meneer B. een beetje te sussen, en legt hem uit dat dat straks pas besproken zal worden. Dat hij hier vandaag zit voor een zogeheten TUL, een tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, die hij had gekregen voor ambtsdwang omdat hij dreigend de politie had opgebeld om door de telefoon te schreeuwen dat hij doordraaide en zijn kalasjnikov al in de aanslag had.
Vrolijk deuntje
‘Maar goed,’ gaat de rechter onverstoord verder. ‘Hier staat dus dat u weigert mee te werken aan het reclasseringstraject? U had vijftig uur werkstraf boven uw hoofd hangen.’
‘Weigeren? Weigeren? Nee, het is niet dat ik niet wílde, ik kón gewoon niet meer. Ik verbleef buiten, het was zo koud, ik kón gewoon niet meer,’ verzucht B. Even valt hij stil. Dan voegt hij er nog aan toe dat hij er fysiek en mentaal gewoon helemaal doorheen zat. Dat hij gewoon niet kón gaan. ‘En u zou ook begeleid wonen krijgen, wat u ook niet wilde?’ valt de rechter hem in de rede, maar B. lijkt er niets van te willen weten.
‘Als ik met meer mensen samenwoon, dan raak ik gefrustreerd. Mensen moeten gewoon hun spullen opruimen. Dat mensen een vetpan gewoon maar open laten...’
‘Maar meneer,’ onderbreekt de rechter B. weer.
‘De reclassering legt u dit op, de vorige rechter heeft dat besloten, dan hebt u zich daaraan te houden.’
Ineens gaat er een telefoon af in de rechtszaal.
Een net iets te vrolijk deuntje voor de situatie. Meneer B. schrikt op en kijkt betrapt om zich heen.
‘Dat is die van mij!’ roept hij getergd, en pakt zijn telefoon uit zijn zak. Hij probeert met veel gehannes het ding uit te zetten, maar het lukt niet. Eindelijk, na drie keer hetzelfde melodietje, lukt het.
De rechter zucht een keer.
‘Staat ie op stil?’ moppert de rechter.
‘Ja, nu wel...’
Als ik met meer mensen samen woon, dan raak ik gefrustreerd. Mensen moeten gewoon hun spullen opruimen
Wilde haren
B. laat eventjes zijn hoofd zakken, en wacht af wat er gaat gebeuren. De rechter kijkt het heel even aan. Dan ineens, waarschijnlijk voor de zekerheid, begint B. toch weer te praten. Hij legt uit dat reclassering het óók met hem eens was dat hij niet samen kon leven met anderen, en dat de rechter na de uitspraak toch ook nog gezegd had dat hij het daar óók mee eens was. De huidige rechter schudt zijn hoofd. Hij probeert B. aan zijn verstand te peuteren dat het erg ongeloofwaardig is dat een rechter ná zijn uitspraak nog dingen gaat veranderen.
‘Ik zie wat ik hier op papier heb staan, meneer B.,’ probeert hij hem uit te leggen. B. reageert meteen verongelijkt.
‘Ja! Ja! Ja, nou! Dat kan wel zijn!’
Hoewel B. even de indruk wekt dat er een ‘maar’ aan komt, valt hij stil. De rechter wacht even af, maar besluit het dan toch over een andere boeg te gooien.
‘Dat begrijp ik,’ moppert B. verder. ‘Maar het gaat al beter hoor. Ik ben op een gegeven moment 56 geworden, ja, dan houdt het op, natuurlijk.’
‘Reclassering zegt dat ze op deze manier niet verder kunnen met u.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ja, met de wilde haren enzo, dat je die langzaam kwijt raakt. Ik ben op de weg terug, ik heb woonruimte.’
Consequenties
Dan bemoeit de officier van justitie zich ermee. Hij verwijt meneer B. dat 56 nog best een leeftijd is waarop je een helpende hand aan kunt nemen, maar dat je die dan wel moet aanpakken. Hij moppert dat B. zijn eigen plan trekt en dat hij de reclassering totaal aan zijn laars lapt.
‘Kijk, meneer B.,’ voegt hij eraan toe, ‘ik begrijp best dat u uw grenzen heeft, bijvoorbeeld wat huisgenoten betreft, en dat die grenzen bij u wat dichterbij liggen dan bij anderen. Dat kan, maar daar zitten consequenties aan.’
Terwijl hij gaat zitten, verzucht hij dat de TUL gewoon door moet gaan.
‘Heeft u zelf nog iets?’ voegt de rechter eraan toe. Meneer B. gaat, duidelijk geïrriteerd over hoe hij behandeld wordt, nog eens naar voren zitten.
‘Ja, dat heb ik wel ja. Jullie hebben allemaal jullie warme huisjes...’
‘Het gaat niet om ons, meneer.’
‘...maar ík moet buiten in de kou slapen! Dan zit je er gewoon fysiek en mentaal helemaal doorheen. Dan kún je gewoon niet naar reclassering.’
De rechter wil er niks van weten. Hij heeft zijn reclasseringsplicht verwaarloosd, dus volgt nu de eerdere voorwaardelijke werkstraf. Vloekend en boos verlaat meneer B. de rechtszaal.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer