De middag is al een eindje onderweg als de zaaldeuren opengaan voor de digitale rechtszaak van de 63-jarige meneer Van D. Terwijl voor in de rechtszaal nog wat ict-mannen staan te rommelen met de verbinding van het videoscherm voor de beklaagde, rommelt de officier van justitie nog wat door haar papieren. Normaal zou er hier een beschrijving komen van hoe meneer Van D. eruitziet, of hij ontspannen oogt of juist een beetje zenuwachtig. Of hij met hangende schouders of met vooruitgestoken borst in het beklaagdenbankje plaatsneemt. Maar niet vandaag: het scherm van meneer Van D. staat, in tegenstelling tot eerdere keren, met de rug naar de publieksbanken toegedraaid.
Na een tijdje is er eindelijk verbinding en schalt de bronzen stem van de beklaagde door de speakers.
‘Mevrouw,’ begint hij meteen tegen de rechter.
‘Ja?’
‘Mevrouw, hoe wilt u dat ik u aanspreek?’
Even kijkt de rechter verbaasd naar het scherm, ze lijkt een fractie van een seconde te twijfelen, maar reageert dan toch maar. ‘Zegt u maar gewoon mevrouw de rechter.’
Bedreiging
Meneer Van D. klinkt vriendelijk. Beschaafd. Die nette bovenbuurman die altijd zijn conifeer in de pot bij de voordeur staat te knippen. Toch zit hij hier vandaag in de beklaagdenbank vanuit de penitentiaire inrichting, omdat hij verdacht wordt van bedreiging. Hij zou namelijk, voor de ingang van een ijssalon, over een vrouw heen gehoest hebben, en daarna gezegd hebben: ‘Ik heb het, en nou heb jij het ook.’
Het heeft niet lang geduurd voor de filmbeelden van het incident bij Omroep Brabant verschenen, en aan de hand van wat tips van omwonenden kwam de politie bij Van D. uit. Toen ze hem opzochten in zijn woning was hij zich van geen kwaad bewust.
‘De politie zei dat ik maar een keer naar Omroep Brabant moest kijken, en dat de recherche later terug zou komen. Dus toen heb ik dat, zonder geluid weliswaar, teruggezien,’ vult hij het verhaal over de situatie zelf ook nog maar even aan. De rechter knikt. ‘Schrok u?’
Even is meneer Van D. stil. Hij aarzelt, lijkt wel. ‘We stonden, is me bijgebleven, samen buiten, en ik maakte een beweging naar haar. Dat is wat ik gezien heb.’
Oké,’ antwoordt de rechter. ‘Wat ik lees is dat het slachtoffer een ijsje wilde kopen en dat u vervolgens niet naar binnen mocht. En toen werd u boos. Ik lees hier het volgende: “Zijn buik raakte mijn lichaam. Hij hoestte. Ik voelde zijn adem.” Daarna vroeg ze of u spuugde, en dat u zei dat u gehoest had, dat u “het” heeft, en zij nu ook. Daarna stak u uw middelvinger omhoog.’
Even is de rechter stil. Ook meneer Van D. reageert niet.
‘Stel nou,’ gaat de rechter dan toch maar verder. ‘Stel nou dat u dat deed, wat vindt u daar dan van?’
‘Ik herken me hier helemaal niet in.’
‘Maar als iemand anders het nou deed?’
‘Ja, dan had ik dat niet zo correct gevonden.’
‘Nee, precies. U komt ook niet op me over als een onfatsoenlijke man. Maar toch is dit de aangifte, ook behoorlijk ondersteund door de camerabeelden.’
Geen corona
Weer valt het gesprek even stil. Misschien haalt meneer Van D. zijn schouders op, misschien zit hij in stilte zijn tranen te verbijten: we zullen het nooit weten.
Dan probeert de rechter het nog maar een keer. ‘Waar denkt u aan, als u het heeft over “ik heb het”?’
‘Ja, ja,’ moppert hij nu zelfs een beetje. ‘Ik weet niet wat er allemaal gezegd is. Ik herken me helemaal niet in iemand die corona insinueert.’
‘Dus als u die woorden hoort, denkt u ook aan corona?’
‘Ik herken me hier helemaal niet in.’
‘U wilt geen antwoord geven? Dat is uw goed recht natuurlijk. Maar later vroeg de politie u ook nog of u klachten had en toen bleek dat u helemaal geen corona had.’
‘Dat klopt,’ bromt meneer Van D. ‘Ik heb geen corona. Ik heb wel een paar dagen een kuchje gehad, ging op zoek op internet of het dat kon zijn, maar dat bleek toch van niet. En na een paar dagen was het ook alweer weg.’
Dan komt het slachtoffer ter sprake. Ze heeft 400 euro smartengeld geëist, omdat ze helemaal lamgeslagen was van de angst. Ze werkt in de zorg, en was bang haar werk niet meer te kunnen doen. Ze voelde zich vies, heeft wekenlang met een mondkapje gelopen en heeft twee weken geen mensen gezien. Ze is angstig geweest, douchte zich meermaals per dag en haar handen waren helemaal stuk van de Dettol. Haar huid is aangetast en ze slaapt slecht.
Ik weet niet wat er allemaal gezegd is. Ik herken me helemaal niet in iemand die corona insinueert
‘Ja,’ mompelt Van D. ietwat beteuterd. ‘Ja, ik heb gezien dat het gebeurd is, maar ik kan me er niets van herinneren. Het gaat niet goed met me: mijn kind is overleden, mijn vrouw is bij me weg en ik mag mijn andere twee kinderen niet meer zien. Ik zat net een beetje in een opklimmende lijn, zeg maar.’
Meneer Van D.’s stem trilt. Hij lijkt het er echt zwaar mee te hebben. Als hij een beetje tot bedaren is gekomen, vertelt hij dat hij een brief heeft geschreven voor het slachtoffer. Hij vraagt of hij die voor mag lezen. De rechter knikt. Van D. vindt het verschrikkelijk en had de tijd graag terug willen draaien. Hij kan slecht omgaan met het gemis van zijn kinderen en bedoelde het niet persoonlijk. Echt niet. ‘Nogmaals, sorry,’ sluit hij af. Dan begint hij te huilen.
De rechter geeft meneer Van D. twee weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het smartengeld hoeft hij niet te betalen. Het is niet te zien of meneer Van D. opgelucht is. Of dat hij zijn straf hoofdschuddend accepteert.
Van achteruit de zaal komt een meneer om het scherm uit te zetten.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer