Je moet goed zoeken naar straten met oranje vlaggetjes, nu het WK vrouwenvoetbal begonnen is. Van een WK-koorts zal geen sprake zijn, een lichte verhoging ligt misschien op de loer als de OranjeLeeuwinnen in Frankrijk sportief succes halen. Zo ging het twee jaar geleden ook toen de ploeg Europees kampioen werd: de finale tegen Denemarken trok meer dan vier miljoen tv-kijkers, en op de huldiging in Utrecht kwamen duizenden mensen af. En daarna ging het leven verder.
De echte sportfanaat zal er misschien nog altijd aan moeten wennen: juichen voor onze sportvrouwen. Doe dat maar snel, want onze sportsters presteren een stuk beter dan onze sporters. En niet alleen in het voetbal. Bij de Olympische Spelen is het vanaf begin deze eeuw niet anders. Van de 37 gouden medailles die we wisten te winnen op de afgelopen vier Zomerspelen werden er 26 in de wacht gesleept door de vrouwen. Onze handbal-, waterpolo- en volleybalvrouwen worden inmiddels mondiaal gevreesd, waar de Oranje-mannen in die sporten amper mee kunnen op het allerhoogste niveau. Hoe kan dat toch?
Marc Lammers was in de jaren 80 en 90 tophockeyer en won als coach van de Oranje-hockeysters olympisch zilver in 2004 en goud in 2008. Van 2012 tot 2014 was hij bondscoach van de mannen van België. Hij maakte de sportende jongens en meiden van dichtbij mee, en kan daardoor vast de verschillen blootleggen. ‘Vrouwen zijn gedisciplineerder en loyaler aan het team dan mannen,’ vertelt Lammers. ‘Een mooi voorbeeld: als ik tegen mannen zeg dat we een rondje om het veld gaan lopen, rechtsom, vragen ze meteen waarom niet linksom, omdat ze dat liever doen. Ze stellen het eigenbelang voorop. Als je hetzelfde tegen vrouwen zegt, beginnen ze meteen met lopen. Heel loyaal en gedisciplineerd. Halverwege zullen ze wel tegen elkaar zeggen dat ze het belachelijk vinden dat ze niet linksom mogen, maar als ze weer terug zijn, zeggen ze niets.’
Dat is een wezenlijk verschil tussen mannen en vrouwen, maar het verklaart nog niet helemaal waarom juist de Nederlandse sportvrouwen zo goed presteren. Zij spelen immers tegen andere vrouwen, en niet tegen minder gedisciplineerde mannen. Of het moet zo zijn dat de discipline van vrouwen in andere landen een stuk minder is. Dat is over het algemeen niet zo, meent Lammers. De voormalige hockeycoach noemt meer redenen voor het Hollandse vrouwensucces. ‘In Nederland hebben we een goed topsportklimaat, voor mannen én vrouwen. Vrouwen met een A-status bij het NOC*NSF krijgen evenveel geld als de mannen, en de begeleiding is hetzelfde. Dat is in heel veel landen niet het geval. In Afrika en Azië worden vrouwen bijvoorbeeld niet gestimuleerd te gaan sporten, als ze het al mogen.’
Een ander verschil is de manier van coachen: ‘In tegenstelling tot landen als China en Rusland, waar de coach alles bepaalt, coachen we in Nederland zelfsturend. Sporters moeten zelf nadenken over oplossingen. En zelf beslissen, en discipline en alle middelen hebben om te sporten, zorgt voor een grote voorsprong van onze vrouwen op die van veel andere landen.’ Maar hoe zit dat dan bij de mannen, die toch dezelfde middelen en manier van coaching krijgen? Waarom komen in ons topsportklimaat de volleyballers, handballers en waterpoloërs niet bovendrijven, los van de grotere concurrentie?
‘Omdat de mannen koppiger zijn, komt het proces soms in gevaar,’ legt Lammers uit. ‘Ik kan me herinneren dat werd besloten om op Papendal te gaan trainen. De mannen zeiden: “Wij gaan daar niet in die bunker zitten.” Zij besloten ergens anders te gaan trainen. De vrouwen waren er ook niet blij mee, maar deden het wel. Alles voor het proces. Als je dat vergelijkt met Duitsland, daar heerst in de mannensport toch meer discipline. Daar gaan ze wel echt tot het gaatje, zijn ze tot in de diepste vezel gemotiveerd. Dat is iets wat in Nederland dus vooral de vrouwen hebben. In Duitsland presteren de mannen dan ook nog altijd beter dan de vrouwen.’
Lees het hele artikel in Nieuwe Revu 23 of op Blendle.