Van Gogh-rover Okkie Durham wachtte tot een nieuwe koper zich meldde voor de twee schilderijen die hij in 2002 uit het Van Gogh Museum stal: een Italiaanse maffioso met de bijnaam Pinokkio. Een voorpublicatie van Meesterdief, dat deze week verschijnt.
We reden met de schilderijen op de achterbank de Amsterdamse Staatsliedenbuurt binnen. Via de Van Hallstraat sloeg ik rechtsaf de Van Beuningenstraat in naar mijn ‘safehouse’, een appartement dat uitkeek over de Van Limburg Stirumstraat, de hoofdstraat van de Staatsliedenbuurt. Ik had twee woningen: mijn eigen woning aan de Haarlemmerweg en een tweede woning die ik gebruikte voor van alles en nog wat. Die stond op naam van een vriend van me, zodat het huis niet aan mij te linken was. Het was een beetje mijn hang-outplek. Ik woonde er samen met mijn vader, ook al zat die vaak in Suriname. Maar als hij thuis was, kon ik daar rustig met mensen afspreken zonder hem te storen.
Ik parkeerde de auto een straat verderop en keek een paar tellen goed om me heen. Daarna pakten we de tas met de schilderijen van de achterbank. Terwijl we naar de woning liepen, keken we, hoewel ik in mijn eigen buurt elk hoekje en gaatje kende, goed om ons heen. Helemaal niets wees erop dat we gevolgd werden. De Staatsliedenbuurt ademde z’n normale zaterdagochtendrust voordat de weekenddrukte op gang kwam. We gingen naar binnen en ik zette de tas met de schilderijen in de gangkast naast de stofzuiger. Nadat ik gecontroleerd had of ze goed in de tas zaten, ging ieder zijn eigen weg. Henk liep terug naar onze vluchtwagen en zou ervoor zorgen dat die verdween of in ieder geval niet meer aan ons te linken zou zijn. Hij woonde op dat moment buiten Amsterdam dus hem zou ik waarschijnlijk pas de volgende dag weer zien.
Ik liep naar mijn eigen woning een stukje verderop en trok mijn jas, broek en schoenen meteen uit. Die heb ik later in een Leger des Heils-bak gegooid. Daarna liet ik me op de bank vallen en staarde een halfuur voor me uit om alles te verwerken. Ik zette de tv aan om het nieuws te bekijken en floot tussen mijn tanden omdat onze kraak nu al wereldnieuws was. Langs alle zenders zappend zag ik dat het museum overal en in alle talen voorbijkwam. In beeld de bekende politielinten, de ladder en het touw aan de vlaggenmast met daaronder op de grond voor het museum als stille getuige mijn zwarte pet. Helaas was die dus gevonden.
De technische recherche deed sporenonderzoek en politiewoordvoerder Elly Florax legde in het Engels aan een BBC-journalist uit wat er gebeurd moest zijn. Ik had me totaal niet gerealiseerd dat kunstroven tot veel meer verontwaardiging leiden dan de gemiddelde grote kraak. Als kind ben ik amper in musea geweest, behalve tijdens de verplichte tripjes met school. Kunst en cultuur speelden in mijn opvoeding geen rol. Ik wist alleen dat kunst veel waard kon zijn. De gestolen schilderijen kwamen verscheidene keren voorbij en experts vertelden allerlei ins en outs over de doeken. In een andere uitzending zag ik een interview met een vrouw. Het was de buurvrouw die ons vanaf het balkon had gezien. De verslaggever en de cameraman stonden met haar op exact dezelfde plek. Nu ik zag vanuit welke positie ze naar ons had gekeken wist ik het helemaal zeker, ze had twee in het zwart geklede mannen gezien, meer niet. ‘Aangenaam,’ zei ik hardop lachend tegen de tv. ‘Ik ben Okkie en ik stond op het dak.’ Inbrekershumor.
Mijn doel was om zo snel mogelijk van de lijsten af te komen, omdat je daar verder niets aan hebt en het verwijderen ervan de schilderijen een stuk kleiner maakt. Voor zover mij bekend, waren het geen originele lijsten dus die hadden verder geen waarde. Ik liep naar het appartement, keek eerst nog even of er niets opvallends was en ging toen naar binnen. Ik pakte de tas uit de gang plus wat gereedschap. Om geen vingerafdrukken achter te laten, deed ik een paar nieuwe paardrijhandschoenen aan en ging op de bank zitten. Ik pakte een van de schilderijen uit de tas en legde het op mijn schoot. Ik bekeek het zorgvuldig en draaide het een paar keer om. Voorzichtig schroefde ik de lijst en de plexiglas-voorkant los. En nog voorzichtiger haalde ik ze er vanaf, waarbij linksonder een stukje verf loskwam in de vorm van een driehoekje dat weer in twee stukjes uiteenviel. Het plexiglas was precies in die hoek gedeukt. Het gevolg van mijn bijna doodsmak.
Ik overwoog even om het met secondelijm vast te zetten, maar besefte dat ik dit nooit op een nette manier voor elkaar zou krijgen. Verder zou die chemische troep natuurlijk niet goed zou zijn voor iets wat meer dan honderd jaar oud was. Daarom wikkelde ik het stukje verf in wc-papier en spoelde het door. Daarna demonteerde ik het andere schilderij dat gelukkig onbeschadigd was. Ik zag tijdens het uit elkaar halen een soort zegels aan de achterkant met namen van andere musea, waarschijnlijk een systeem om de echtheid vast te stellen. Uiteindelijk bleven er twee verfdoeken over, strakgespannen om een houten frame met nietjes aan de zijkant. Zo lagen er twee wereldberoemde Van Gogh-schilderijen op mijn schoot, de schoot van Okkie Durham uit de Amsterdamse Staatsliedenbuurt. De hele wereld was ernaar op zoek, maar ze lagen gewoon in de Van Beuningenstraat, een paar kilometer van het museum vandaan.
Ik keek een tijdje gebiologeerd naar Het uitgaan van de Hervormde kerk te Nuenen en vroeg me af waarom het nou zoveel waard was. Ik vond het wel een geinig schilderijtje, maar waarom het nou miljoenen moest kosten was mij een raadsel. Ik besloot wel meteen dat ik Zeegezicht bij Scheveningen mooier vond. Ik deed de schilderijen weer in de tas, met de houten frames rug tegen rug. Aan de voorkant stopte ik kranten, zodat de schilderijen niet tegen de tas aan zouden komen en zo beschadigd konden raken. Ik besef dat een kunsthistoricus een hartaanval kan krijgen als hij dit leest. Het frame en het plexiglas nam ik in een andere tas mee naar buiten.
Lees het hele artikel op Blendle.