'Bob Marley is de ultieme marteling voor het oor'

De onderschatte Vlaamse schrijver Herman Brusselmans beledigt de overschatte Jamaicaanse muzikant Bob Marley.

Bob Marley

— Pas op: satire! Elke week fileert de onderschatte Vlaamse schrijver Herman Brusselmans een overschat persoon uit de wereldgeschiedenis. ‘Een stilistische oefening in iemand uitschelden’, zoals hij het zelf noemt. Dat kun je grappig vinden, of niet. —

Bob Marley werd op 6 februari 1945 geboren op Jamaica, in het gehucht Nine Miles, waar de mensen levende kippen aten, anale seks beschouwden als de intrede bij de Poorten der Hemelen, en hun kinderen op jonge leeftijd aanleerden om geen klap uit te voeren, lamlendig rond te hangen, en van geen hout pijlen weten te maken.

Bob Marley voelde zich reeds als knaap aangetrokken tot iets wat alsnog enige actie zou vereisen: het spelen van reggaemuziek. Dit is de eentonigste, saaiste, repetitiefste, irritantste, belabberdste soort muziek die ooit is uitgevonden en uitgevoerd, en alleen muzikanten die ten hoogste één snaar van een gitaar kunnen beroeren, ten hoogste één trommel van een drumstel kunnen raken zonder ernaast te slaan, en ten hoogste één basnoot niet vals kunnen laten klinken, zijn in staat om reggae te spelen zoals het hoort: zodanig op de zenuwen van de toehoorder werken dat de kans groot is dat deze luisteraar zich, nog voor het reggaeconcert halfweg is, gaat ophangen in de eerste de beste boom.

Bob Marley was de zoon van Jesufus Marley, een zeer productieve uittester van hangmatten, en Bababah Marley–Zandina, die fulltime haar man hielp bij het in- en uit klauteren van de te testen hangmatten. Ze hadden zo veel kinderen dat ze telkens bij veertien de tel kwijtraakten. Bob was ongeveer de zevende à tiende van het stel, en hij vond z’n eerste gitaar op een vuilnisbelt, waar ze was beland omdat ze, gelukkig voor Bob Marley, maar één snaar had.

Met behulp van dit vehikel begon Marley deuntjes te componeren, waarvan hij dacht dat ze zomaar uit z’n eigen koker rolden, terwijl hij ze eigenlijk, bewust of onbewust, jatte van andere reggaecomponisten, zoals Jah Wupple, Bubu Pipple, en Peter Tosh. Op die manier slaagde hij erin om God mag weten waarom hits te scoren, met sukkelachtige voosjes als One Love, I Shot the Sheriff en vooral No Woman, No Cry, waarin hij, als antiseksist avant la lettre, zong dat vrouwen maar niet te veel praatjes moeten hebben, het onnozele huilen en janken moeten afleren, en zoveel mogelijk levende kippen in de pot met kokend water moeten gooien. Marley had enig succes met cd’s als Exodus en Uprising, twee ultieme martelingen voor het oor.

Samen met z’n vrouw Rita begon hij aan een rits kinderen (hoogstwaarschijnlijk tussen de vijftien en drieëntwintig) en met deze hele bende zetten ze zich in voor de leer van de rastafari’s, een vals geloof dat oproept tot aanbidding van de halve zool Haile Selassie, een of andere koning van Jamaica. Samen met z’n vrouw en kinderen rookte Marley per dag 65 kilo drugs, wat hem redelijk duur kwam te staan en hem de dood indreef toen hij 36 was. Een verschrikkelijk muzikant verliet aldus dit tranendal.