Deze week een zestiger die er niet voor terugdeinst agenten ‘stronthoofden’ te noemen.
Stipt op tijd komt de 62-jarige meneer M. de rechtszaal binnenlopen. Of nee, lopen is misschien het verkeerde woord. Hij schrijdt. Met vooruitgestoken borst schrijdt M. de zaal binnen, en met de borst vooruit neemt hij plaats in het beklaagdenbankje. Meneer M. is een onvervalste babyboomer: zijn witte overhemd is ongeveer van dezelfde kleur als zijn nonchalant wapperende haren, die met een kleine slag erin een lang en voorspoedig leven doen vermoeden.
Terwijl hij gaat zitten, begint hij met het non-ver-bale mopperen: meneer M. is not amused dat hij voor de rechter moet verschijnen en dat zullen we weten ook. Nukkig en verongelijkt vouwt hij zijn armen over elkaar. Een klein beetje opstandig en afwachtend gaat hij achterover zitten.
‘Goed, meneer M.,’ begint de rechter. ‘U bent vandaag verdachte, wat wil zeggen dat u niets hóeft te zeggen, maar dat u wel goed op moet letten.
Met een verbeten blik knikt meneer M., en schuifelt een beetje met zijn voeten. Dan wijst de officier van justitie de beklaagde op hetgeen waarvan hij verdacht wordt: verzet bij een aanhouding en het uitschelden van ambtenaren in functie. M. wordt ervan verdacht ‘kankerlijers’, ‘smeerlappen’ en ‘stronthoofden’ geroepen te hebben naar de dienstdoende politieagenten.
Theaterachtergrond
‘Dat is nogal wat,’ probeert de rechter een gesprek te beginnen. ‘Ho, ho,’ stribbelt meneer M. direct tegen, ‘waar ik van verdacht word, dat is nogal wat ja, maar ik héb me niet verzet. De politie gebruikte excessief geweld tegen mij en mijn vrouw. Ze stormden gewoon mijn huis binnen. Er is geen enkel verzet geweest, maar ik ben met veel geweld neergehaald. Nou, misschien zijn daar wat krachttermen aan te pas gekomen. De eerste keer kwamen ze langs om te vragen of de muziek zachter kon. Dat hebben we gedaan: ik heb een heel klein boxje, waar nauwelijks herrie uit komt, maar dat heb ik zachter gezet.’
‘In het dossier staat ook wat over een ruzie?’ vervolgt de rechter. ‘De buurt heeft lang en hard geschreeuw gehoord. Vernederende teksten, glasgerinkel, en na een tijdje helemaal geen geluid meer van uw vrouw, alleen nog van u. En over dat geweld: wat hier staat is dat de politie vooraf geroepen heeft, aan uw deur, maar dat u geen gehoor gaf. Er schijnt gebeld te zijn, geklopt, maar zonder resultaat. Daarna is inderdaad de ram gebruikt. Ik zie dat u allebei heel veel gedronken had?’
Meneer M. gooit zijn hoofd in zijn nek, alsof hem een groot onrecht aangedaan wordt en hij enkel maar ontsteld kan zijn over deze situatie. ‘Ik herinner me het hele gebeuren heel anders. Ja, we hadden behoorlijk ruzie. Stom van ons dat we de balkondeuren open hadden staan. Maar ik heb mijn vrouw niet vernederd: ik heb een theaterachtergrond, dus ik citeer, vanuit mijn emotie, weleens wat theaterteksten. Misschien hebben de mensen uit de buurt mij de tekst Au, au, au? Wat nou au? horen roepen. Dat is een sketch van Theo Maassen. Mijn vrouw lag al in bed. Ik ben gewoon de vaat gaan doen, dat zal het geluid van het glas geweest zijn. Maar dat is natuurlijk geen reden om mijn huis binnen te vallen.’
Allemaal autisten
M. vindt het kortom allemaal onzin wat hem voorgehouden wordt. Hij schudt driftig met zijn hoofd als de rechter voorleest hoe de politie citeert hoe M. hen aangevallen heeft. Er zitten foto’s van kraswonden in het dossier, en naar verluidt heeft één agent een tijdje wat waziger gezien. ‘En u riep kankerlijer naar een van de agenten?’
M. heft zijn handen ten hemel. ‘Dat was omdat ik met mijn hoofd tegen de politieauto gebeukt werd! Deze hele aanklacht is een excuus om excessief geweld van de politie te verdoezelen. En die alcohol, trouwens, dat viel ook wel mee. We hadden anderhalve fles wijn op, samen.’
Dan probeert de officier van justitie het nog maar eens te verifiëren, gewoon voor de zekerheid. ‘Dus u had géén ruzie? U citeerde uit een theatershow?’
‘We hadden wel ruzie, maar toen de politie er was niet meer. Ik heb later Theo Maassen ook nog maar een mailtje gestuurd, of hij vanaf heden in zijn show “Don’t try this at home” wil vermelden.’
Om de een of andere reden gelooft de officier helemaal niets van het verhaal. Ze wijst nog maar eens naar de foto’s in het dossier, waar de verwondingen van de agenten op staan, en naar de verklaringen van de omwonenden. Ook heeft ze weinig oren naar M.’s argument dat die omwonenden allemaal autisten zijn die door de overheid allemaal in dezelfde flat zijn gezet – en die dus de hele dag op hem zittten te letten. Ze eist een boete van 1300 euro boete, waarvan 300 voorwaardelijk. 600 voor het verzet en 700 voor de belediging.
Gehoorbeschadiging
De rechter polst nog, omdat meneer M. wat weinig geld blijkt te hebben, of hij een werkstraf zou kunnen uitoefenen, maar daar moet hij niets van weten. ‘Een werkstraf zie ik als een pure vernedering van mijn persoon. Het is aan u hoe ver u wilt gaan in mijn vernedering.’
Een werk straf zie ik als een pure vernedering van mijn persoon. Het is aan u hoe ver u wilt gaan in mijn vernedering
‘Dat vroeg ik niet, ik vroeg of u fysiek in staat bent een werkstraf te doen.’
‘Ik heb schade aan mijn gewrichten en ik heb een gehoorbeschadiging. Dus, nou ja, het is een beetje afhankelijk van wat het is.’
Als meneer M. aan zijn laatste woord begint, herhaalt hij nog maar weer een keertje dat hij ten zeerste ontkent dat hij zich verzet heeft en dat hij hooguit wat krachttermen gebruikte. ‘Emotionele reacties op excessief geweld,’ herhaalt hij zijn mantra nog eens.
De rechter tilt er zwaarder aan dan meneer M. zelf, en geeft hem een taakstraf van veertig uur, omdat ze niet de indruk heeft dat hij zijn boete kan betalen. Boos staat M. op en wendt zich nog één keer tot de rechter. ‘Ik zou toch nog wel heel even...’
‘Nee, nee, we zijn hier klaar, meneer M.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer
- Jeroen de Leijer