De 46-jarige meneer S. en de 49-jarige mevrouw W. komen binnen lopen, allebei met gezichten die verraden dat ze toch eigenlijk maar vinden dat ze zéér onheus behandeld worden met z’n tweeën. Met boze gezichten en bijna stampvoetend verplaatsen ze zich naar het beklaagdenbankje, waar ze met verontwaardigde blikken en met hun armen over elkaar achterover gaan zitten. Wat ze precies met hun non-verbale communicatie willen overbrengen op de rechter en de officier van justitie is niet helemaal duidelijk, maar een grenzeloos vertrouwen in de rechtsstaat zou waarschijnlijk niet meteen de allerbeste gok zijn.
Toch worden ze nogal ergens van verdacht: het witwassen van een hele bult contant geld en het in bezit hebben van een taser en een boksbeugel, beide illegaal. Terwijl de officier van justitie de mogelijke misdrijven omschrijft, schudt meneer S. zijn hoofd met een groot en verontwaardigd gebaar.
Gemarteld
Even laat de rechter de verdenkingen neerdalen over de zaal. ‘Goed,’ start de rechter, na de formaliteiten. ‘U bent aangehouden omdat er wapens in uw woning zijn aangetr...’
Even valt de rechter stil, want meneer S. begint nog heftiger nee te schudden, en er een beetje bij te lachen. ‘Ja, goed, ik zie u lachen,’ probeert de rechter dan maar, ‘maar u hebt...’
‘Ja! Ik zal zeggen hoe het zit!’ interrumpeert S. kwaad. ‘Ze zijn zeven keer binnen geweest, vorige keer hebben ze me gewoon gemarteld! Toen ben ik gewoon geboeid op de grond geworpen!’
‘Er is een boksbeugel bij u aangetroffen, meneer S.,’ reageert de rechter, wat kalmer dan zijn gesprekspartner.
‘Ja! Oh?! Dat ding heb ik gewoon in de winkel gekocht! Gewoon een mesje!’
‘Meneer, het is een boksbeugel.’
‘Hoezo?! Mijn vingers passen er niet eens in!’
Met elke zin gaat meneer S. harder schreeuwen, alsof hij zijn woorden bij elke lettergreep extra vuur wil meegeven. Maar de rechter lijkt er niet ontvankelijk voor te zijn. ‘Oké, en dan u, mevrouw W., dat stroomstootwapen. U zei dat dat van u was? Dat ding mag u helemaal niet hebben in Nederland, en dat is om een reden. Begrijpt u waarom?’
‘Ja, god,’ moppert mevrouw W. aanzienlijk minder hard dan haar buurman, maar niet minder giftig. ‘Ik had niet echt bedacht dat dat gevaarlijk was. Ik had het van vrienden gekregen, maar ik dacht eerlijk gezegd dat ik het weggegooid had. Ik dacht zelfs dat het kapot was.’
De rechter zucht een keer en kijkt W. eens in haar ogen. ‘Mevrouw W.,’ verzucht hij dan, ‘weet u waar de taser werd gevonden?’
‘Ja, in de afzuigkap. Maar goed, ik dacht dat ik het weggegooid had.’
‘En dat geld dat in de rugleuning van de stoel verstopt zat? Dat was een heel behoorlijk bedrag, niet?’
Dan wordt het meneer S. weer even te veel en bemoeit hij zich toch nog maar even met het gesprek. ‘Ja, nou!’ antwoordt hij de rechter. ‘Het is maar net wat je behoorlijk vindt! Tot 10.000 euro mag je dat gewoon thuis hebben, hoor!’
Ja, de taser zat in de afzuigkap. Maar goed, ik dacht dat ik het weggegooid had
‘Meneer,’ moppert de rechter, die het zichtbaar irritant begint te vinden dat S. steeds op een behoorlijk boze en agressieve toon probeert duidelijk te maken dat het totale onzin is dat deze rechtszaak überhaupt gevoerd wordt. ‘Meneer S., we hebben het over 7800 euro in biljetten van vijftig. Waarom verstopt u dat in ’s hemelsnaam in de rugleuning van een stoel? Waarom legt u dat niet gewoon ergens in een kast, of in een lade of zo, als het allemaal niet geheim is?’
S. schudt weer met zijn hoofd en gooit vol onbegrip zijn handen in de lucht. Hij moppert dat hij het verstopt had omdat er in zijn huis veel kinderen spelen. Op de vraag waarom het niet gewoon in de kast gelegd kon worden, komt S. niet verder dan: ‘Ja, dat ging gewoon niet.’
‘En hoe kwam u dan aan dat geld?’
S. haalt zijn schouders op. ‘Gewoon opgenomen.’
‘In het verhoor met de politie zegt u helemaal niets over waar dat geld dan vandaan komt. Als er niets aan de hand is, dan kunt u dat toch gewoon zeggen?’
‘Nou,’ bromt S., die een klein beetje lijkt te kalmeren, ‘ik heb gewoon een ander beeld van de politie. Die is, laten we het zo maar zeggen, niet bepaald mijn beste vriend.’
Terugbetaalde lening
Dan gaat het gesprek een tijdje over en weer over wat nou werkelijk het idee was van dat geld. Hoewel S. het eerst benoemde als een opname, blijkt het later een terugbetaalde lening te zijn, die hij had gedaan aan een vriend die met een verbouwing zat, en eventjes wat geld nodig had. Voordat het gesprek goed en wel afgerond is, beginnen beide advocaten, die van mevrouw W. en van meneer S., flink tegengas te geven. De
dossiers zouden niet compleet zijn, er zou niet echt veel onderzoek zijn gedaan naar de oorsprong van het geld – de man van de lening was überhaupt niet gehoord door de politie, en ook de taser zou niet onderzocht zijn, terwijl die, moppert W., toch echt allang kapot was.
Even kijkt de rechter naar rechts, naar waar de officier zit, maar de advocaat van W. is hem voor. ‘Meneer de officier, kan dat nog onderzocht worden?’
Beschroomd schudt de officier zijn hoofd. ‘Nee, dat kan niet, want het ding is al vernietigd.’
De rechter zucht eens diep, dan hamert hij de boel af. De man die het geld geleend heeft moet onder ede gehoord worden door de Hoge Raad, het dossier moet aangevuld worden en de rest van de zaak moet tot nader order worden uitgesteld.
Onverrichter zake gaat iedereen weer huiswaarts. W. en S. lopen de zaal uit met een zelfvoldane grijns op hun gezicht. Hebben ze toch maar mooi weer een puntje teruggepakt op de vijanden van de politie.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer