Tijdens de genocide in Rwanda in 1994 werden tussen de 250.000 en 500.000 vrouwen verkracht. De kinderen die hieruit zijn voortgekomen groeiden op te midden van traumas en taboes. Nog steeds worden ze bestempeld als moordenaarskinderen. Eva de Vries reist door het kleine centraal-Afrikaanse land en spreekt met deze inmiddels volwassen kinderen en hun moeders. Ik hield niet van mijn dochter. Ze deed me denken aan alles wat ik heb meegemaakt.
Fotografie Eva de Vries
Annonciata houdt de bruine papieren zak op zn kop en tientallen doosjes vallen op haar bed. Dit zijn mijn hiv-medicijnen. Als ik ze niet slik, word ik heel ziek. Haar slaapvertrek grenst aan de krappe woonkamer, waar ik de interviews afneem. Achter gesloten deuren, want het is niet de bedoeling dat buurtbewoners horen waarover we praten. Annonciatas 22-jarige zoon Paulin geeft zijn moeder een kop dampende thee aan. Mijn moeder en ik zijn heel close nu, maar dat is niet altijd zo geweest.
Hun kleine lemen huis met golfplaten dak staat in de wijk Kiyovu in de hoofdstad Kigali. Het slechte deel, verduidelijkt Paulin. Hierboven, in het rijke gedeelte, staan de hotels en villas, omgeven door weelderige tuinen met prachtige uitzichten over de heuvels. De wc, een hokje met een gat in de grond, staat een paar meter achter het huis en wordt gedeeld met buurtbewoners. Naast de deur ligt een berg houtskool.
Om wat geld te verdienen, verkoop ik het iedere week op de markt, vertelt Annonciata. Samuel Munderere van het Survivor Fund, een hulporganisatie dat zich inzet voor slachtoffers van verkrachting en hun families, noemt de leefsituatie van Annonciata en haar zoon exemplarisch. De vrouwen hebben tijdens de genocide een groot deel van hun familie verloren, zijn vaak besmet met het hiv-virus en missen een financie?le basis omdat ze geen man hebben. Hun kinderen groeien daarom op in armoede.
Lees het hele artikel op Blendle.