Onze man op de Landbouwdag in Meerveld

De boeren hebben het lastig. De Europese Unie legt ze regels op die ze niet willen, ze worden met schuine ogen aangekeke...

De boeren hebben het lastig. De Europese Unie legt ze regels op die ze niet willen, ze worden met schuine ogen aangekeken als ze kistkalveren fokken of als ze hun groenten met gif bespuiten en nu hebben ze ook nog eens de fipronil-eieren. Maar, soms, tussen al dat lachen als een boer met kiespijn door, is er tijd voor vermaak. Onze man zocht de boeren op tijdens de Landbouwdag.

Fotografie Clemens Rikken

Ik sluit, door de stortregen heen, in de file in de richting van het parkeerterrein van de Landbouwdag in Meerveld aan. Aan de andere kant van een hobbelig paadje ligt de boerderij waarachter het feestgedruis plaatsvindt. Er lopen twee bejaarden voorbij, met een zakje snijbonen, en een paar kinderen die zich verkleed hebben als boerenkinderen. De man die over de parkeerplaatsen gaat, een pakweg 60-jarige man met een lange grijze baard en op houten klompen, tikt een keer op het raam en gebaart dat ik mijn raampje open moet maken.

Ha, ik ben van de Nieuwe Revu, we waren aangemeld, om een reportage te komen schrijven over de Landbouwdag vandaag. Dat is hier toch? Ik kon het niet helemaal precies vinden. Kan ik hier parkeren?

‘1 euro.’

Pardon?

‘Parkeren. 1 euro.’

Oh, oké.

Als ik de man van de parkeerplaatsen een euro geef, knikt hij een keer en wijst hij naar de parkeerplaatsen. Ik denk dat ik door mag rijden. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik de man nog net op het raampje van de volgende auto tikken. Zijn mond beweegt zelfs amper, als hij in zo min mogelijk woorden om een euro vraagt.

Het mag dan bekend zijn dat boeren niet echt grote praters zijn, maar ik had gehoopt dat het mee zou vallen. De spraakzaamheid belooft weinig goeds.

Prijs per kilo

Als ik het terrein op loop, valt me meteen op dat ik de enige ben die iets van de weersomstandigheden lijkt te merken. De boeren om me heen staan, leunen en lopen langs elkaar heen alsof er niks aan de hand is.

Ik blijf stilstaan bij een koeienshow, waar een handjevol boeren zwijgend naar staat te kijken. Af en toe worden er een paar absurd gespierde koeien voorgeleid, om gekeurd te worden door een koeienkeurmeester. Ik sluit aan, aan het hek, naast een groepje boeren.

Mag ik zeggen dat ik dit heftige beesten vind? Moet je die spieren zien, joh. Dat is best wel flink, toch?

De man naast me kijkt me even aan en knikt. Hij geeft verder geen antwoord, en kijkt weer terug naar de keurmeester, die omroept dat de roodbonte koeien zich kunnen klaarmaken. Ik geef niet op en probeer de boer aan het praten te krijgen.

Zijn deze koeien om te eten dan? Ik neem niet aan dat ze voor de melk zijn, toch? Of gewoon voor de gezelligheid?

‘Ja.’

Even kijken we zwijgend naar een koe die voorbij komt lopen. Hij is zo zwaar en zo gespierd, dat hij bijna lijkt te bezwijken onder zijn hoeven.

Maar hoe moet ik dat zien dan, zo’n koe? Wat denk jij nou, als je zo’n beest ziet lopen? Ik bedoel, ik vraag me af hoeveel zin het er zelf in heeft, niet?

‘Wat ik denk?’

Ja?

‘Prijs per kilo.’

Oh. En hoeveel kilo hangt er aan deze koe hier voor me?

‘Zeuv’n, achthonderd.’

Oké. Maar die botten zijn gewoon nog hetzelfde als van gewone koeien, toch?

‘Ja. Die enkels breken soms ook door.’

Nou, daar is zo’n beest dan mooi lekker mee.

‘Ja. Nou ja, je hebt ook mensen met slechte benen, hè.’

Is zo, is zo. Maar die mensen gaan natuurlijk meestal niet op bodybuilden. Maar deze koeien zijn natuurlijk niet geheel vrijwillig op bodybuilden gegaan, toch?

‘Nee, nee, nou ja.’ Achter het hekje loeit een koe. De keurmeester roept om dat het tijd is voor het roodbont. De boer naast me acht zijn kans schoon en kapt het gesprek af. Ik probeer het nog één keer.

Hoi, ik ben Martijn trouwens, van de Nieuwe Revu. Hoe zei u ook weer dat u heette?

‘Ja,’ mompelt de boer naast me, en knikt nog een keer. Hij lijkt te vinden dat hij weer genoeg gepraat heeft voor de rest van de week. Hij draait zich weer om naar de koeienshow.

Roberta

Iets verderop staat, als een soort etalagepop de allergespierdste koe van de hele Landbouwdag. Af en toe lopen er boeren voorbij die er met een smartphone een fotootje van maken. Sommige wijzen er even naar. Voor de koe staat een bordje van het boerenbedrijf dat deze lopende vleeswagen gefokt heeft.

Ik raak aan de praat met Jannie, en met Frans, die verbaasd naar het beest staan te kijken, en niet per se als eerste aan de prijs per kilo denken, als ze het zien.

Dit heeft toch niks meer met het hele idee van ‘koe’ te maken, toch?

??????????????‘Nee,’ verzucht Jannie. ‘Dit zijn geen koeien meer. Moet je kijken, ze zakt bijna door haar poten heen.’

‘Maar toch word ik nog geen vegetariër, hoor,’ vult Frans aan.

‘Nee, ik ook niet,’ antwoordt Jannie. ‘Al is het maar zó’n klein stukkie, ik vind het toch wel lekker, toch?’

Dat is natuurlijk ook wel weer zo. Maar oké, die daar. Dat is wel echt de allergrootste van vandaag, niet? Hoe zullen we haar noemen?

‘Wie, die koe?’

Ja.

Even kijkt Jannie naar het beest voor haar neus, dat net haar kop in de lucht gooit en hard begint te loeien.

‘Roberta,’ antwoordt ze dan.

Prima. Roberta. Niks mis mee. En wat dachten julie? De Landbouwdag, dat is nou net wat voor ons?

‘Nou, nee, maar we waren in de buurt, we staan hier op een camping, en we lazen dat dit aan de hand was. Ik dacht, leuk, de Landbouwdag. Maar het is hier alleen maar koeien en trekkers.’

‘Ja precies,’ verzucht Frans een beetje beteuterd. Ineens komt Roberta in beweging. Tenminste, zo goed en zo kwaad als het gaat. Het lijkt erop alsof het dier de kracht niet meer heeft om te staan, en probeert door zijn benen heen te zakken. Het kost moeite, omdat al haar uitpuilende spieren en al haar gewicht niet meewerken. Even vallen we allemaal stil.

‘Wat dat betreft kun je dan zelfs nog beter naar die trekkers gaan kijken,’ mompelt Jannie. Maar Frans is ineens vastberaden en wil een foto van Roberta maken, van dichtbij. Vrolijk lachend, zoals alleen een vakantieman kan lachen, klimt hij over het hekje, met een digitale camera in zijn hand.

‘Pas je op?’ verzekert Jannie haar man.

‘Ja, ja,’ mompelt Frans voorzichtig. Dan wendt hij zich tot Roberta. ‘Niet schijten hè, nu,’ vraagt hij haar, voor de zekerheid.

Roberta lijkt niet op of om te kijken. Met een enigszins angstige blik in zijn ogen maakt Frans wat foto’s van de koe. Dan klimt hij lachend weer over het hekje.

‘Ja, echt zielig,’ zegt hij nog maar eens, lachend.

Boer Tonny

Ik wandel verder naar de baan waar trekkers tentoongesteld worden. Hier en daar rijden er een paar rond. Trekkers, landbouwapparaten die hooi maaien en tot bundeltjes maken, ploegen, alles staat te glimmen in de inmiddels net een beetje doorgebroken zon.

Van een afstandje kijkt Boer Tonny naar hoe zijn zoon over het terrein rijdt. Tonny is een jaar of 70, en heeft zich speciaal voor vandaag als een traditionele boer verkleed. Compleet met klompen en een boerenkiel. Als ik bij hem kom staan, knikt hij een keer. Ik knik terug, maar durf hem nog niet zo goed aan te spreken. Na een paar minuten gebeurt er een wonder: boer Tonny begint uit zichzelf tegen mij te praten.

‘Vind je ’t wat hier?’

Ik ben opgegroeid in Valkenswaard, praktisch naast een boerderij. Toen ik het dorp uitging, besloot ik om nooit meer naast een boerderij te gaan wonen. En nu sta ik hier.

‘Ja. Heb jij weer.’ Tonny lacht, en begint een sjekkie te draaien. Hij zwaait naar zijn zoon, die op een trekker voorbij komt rijden.

Wat is hier nou het mooie aan, aan zo’n trekker?

‘Nou, ja, het is het geluid. Eén cilinder.’

Eén cilinder? Wat is dat? Wat wil dat zeggen?

‘Ja. Die heeft een doorslag van 21 centimeter.’

Oh? Is dat veel?

‘Dat is een hoop. En hier, kijk, deze,’ gaat hij verder, ‘deze worden niet meer gemaakt.’

Waarom niet?

Tonny antwoordt niet. Er komen twee trekkers voorbijrijden, met veel lawaai. Tonny is even afgeleid en knikt naar de trekkerchauffeur. Ook naar de volgende knikt Tonny. De trekkerchauffeur steekt zijn duim op. Ontroerd kijkt hij hoe de twee apparaten verder over het land tuffen.

Waarom worden deze trekkers niet meer gemaakt?

‘Nou ja, ze worden nog wel gemaakt, maar door een andere fabrikant.’

Oké. En dat is toch minder?

‘Ja.’

Nu hult ook Tonny zich weer in stilzwijgen. Een minuutje staan we samen voor ons uit te kijken. Tonny friemelt een beetje aan zijn boerenkiel.

Nou, Tonny, ik loop maar weer eens verder.

‘Ja.’

De rest van de middag probeer ik gesprekken aan te knopen met allerlei soorten boeren op de Landbouwdag. Maar, hoewel er veel variaties zijn – hobbyboeren, veehouders, landbouwers, boeren met een snor, boeren zonder snor, ga zo maar door – lijken ze één ding gemeen te hebben: het liefst praten ze zo min mogelijk.

Op de terugweg loop ik voorbij de man die de parkeerplaatsen regelt. Hij tikt een auto op het raam. De mobilist begint een heel verhaal over dat ze het moeilijk konden vinden, en vraagt tot hoe laat ze hier kunnen staan.

‘1 euro,’ antwoordt de boer die over de parkeerplaatsen gaat.