King Arthur: Legend of the Sword Guy Ritchies Koning Arthur vliegt gierend uit de bocht en dendert dan nog eens verder.
In 1981 maakte John Boorman met Excalibur zon beetje de definitieve Koning Arthur-film. Maar dat was toen Helen Mirren nog een seksbom was, dus hoog tijd voor een update, moet iemand in Hollywood hebben gedacht. Guy Ritchie had met Sherlock Holmes (2009) al een ander Brits icoon succesvol de 21ste eeuw ingeslingerd en leek de aangewezen figuur om het oeroude verhaal over de legendarische koning onder handen te nemen, maar zijn inmiddels beproefde methode werkt slechts bij vlagen.
De razendsnelle gesprekken tussen ritselaar Arthur (Charlie Hunnam) en zijn vrienden (inclusief een Japanner genaamd Kung Fu George!) aan het begin van King Arthur: Legend of the Sword voelen aan als restmateriaal uit Ritchies eigen Snatch en Lock, Stock & Two Smoking Barrels, en dat belooft veel. Maar dan trekt Arthur een zwaard uit een steen en mag hij het verzet leiden tegen de boze koning Vortigern (Jude Law), waarop Ritchie alle remmen losgooit en de trein met enorm geraas uit de bocht vliegt. Het maakt King Arthur tot een soort Game of Thrones on acid, een chaotisch ridderspektakel waar geen greintje coherentie meer in te vinden is. Al kan een film waarin reuzenolifanten een kasteel slopen natuurlijk nooit een totále miskleun zijn.