Het beklaagdenbankje: ‘Ik heb die auto niet gestolen, ik heb hem gevonden’

Iedere week zitten journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer een zitting bij. Geen zaken die breed word...

Iedere week zitten journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer een zitting bij. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: meneer J. die ervan verdacht wordt een fiets en een auto te hebben gestolen.

Illustratie Jeroen de Leijer

De deuren van de rechtszaal gaan open. Meneer J., een Poolse man die, onder begeleiding van een paar agenten, op badslippers en sportsokken binnen komt sjokken, wordt gevolgd door zijn tolk, een klein dametje van achterin de vijftig. De rechter probeert zo rustig mogelijk te praten, waardoor hij tussen zijn woorden vaak een soort onnatuurlijke tussenstopjes laat vallen.

Meneer J. wordt ervan verdacht een auto te hebben gestolen. Daarnaast zou hij zich verweerd hebben bij de aanhouding, en heeft hij gereden met een valse kentekenplaat. Ook heeft hij een stroomstootwapen op zak gehad, toen hij betrapt werd terwijl hij een fiets aan het stelen was.

‘Mag ik al onderbreken?’ vraagt meneer J. wanneer de officier heel even haar mond houdt.

‘Vooruit,’ antwoordt de rechter. Meneer J. gaat plechtig staan. Hij schuift zijn voeten iets steviger in zijn badslippers.

‘U mag blijven zitten,’ bromt de rechter.

Communie

Teleurgesteld gaat J. weer zitten. ‘Ik was echt geen fiets aan het stelen,’ mompelt hij. Zijn tolk mompelt hem in dezelfde intonatie na.

De rechter trekt zijn wenkbrauwen een beetje samen. ‘Maar hier in het dossier staat dat de beveiliging van het terrein waar u was een inbraakmelding deed. Dat ze een kale man met een korte broek op de beveiligingscamera’s zagen. Hier staat dat de politie daarnaartoe gegaan is en u daar aantrof, vlak in de buurt. Omdat u aan het signalement voldeed, bent u staande gehouden. U kon zich niet legitimeren, dus bent u gefouilleerd – u had een zaklamp in uw kontzak, inbrekersgereedschap in de heuptas. In de zak die u ook bij u had, zaten inbussleutels, twee zakmessen, een betonschaar, een waterpomptang, een kniptang, een multitool, een moersleutel, vier zaklampen, skatewieltjes voor het verplaatsen van afgesloten fietsen, een centerpons, een universele sleutel én er zat een taser in die eruitziet als een zaklamp; een heavy duty stun gun.

‘Mag ik hierop reageren?’ vraagt meneer J. De rechter knikt kort. Weer gaat J. plechtig staan. ‘U mag blijven zitten,’ antwoordt de rechter ongeduldig. Meneer J. gaat weer zitten.

‘Ik moet 22 juni in Polen zijn, want mijn nichtje doet haar communie.’

Even is de rechter stil. Als J. het idee heeft dat zijn opmerking niet serieus genomen wordt, meldt hij nadrukkelijk dat een communie in Polen heel belangrijk is. ‘En mijn oma vecht voor haar leven,’ voegt hij er, voor de zekerheid, nog aan toe, ‘dus daar zal ik ook afscheid van moeten nemen. Ik hoop dat u van mij wilt aannemen dat mijn criminele verleden tot het verleden behoort, want ik zou graag terugkeren naar Polen. Ik ben natuurlijk niet trots op wat er in mijn dossier staat, en de straf voor wat ik gedaan heb zal ik aanvaarden, maar ik hoop dat u een beetje mild zult zijn.’

Kleptomaan

De rechter zucht een keer vermoeid. ‘Maar, meneer: u zegt dat u naar Polen wilt. Dat uw criminele verleden het verleden is, maar u bent afgelopen vrijdag ook weer opnieuw ergens voor vastgezet. Waarom was dat dan weer?’

‘Ik was gewoon thuis. De politie kwam bij mij aan de deur: ze hebben me onterecht aangehouden.’

‘Ja, maar waaróm dan?’

‘Nou, iemand heeft blijkbaar ergens in een fabriek ingebroken en allerlei mobiele telefoons gestolen.’

Het gesprek loopt een beetje spaak. De rechter heeft genoeg gehoord en gaat door met het volgende onderwerp.

‘Ik heb het niet gedaan!’ werpt J. nog tegen. Heel even gaat meneer J. verontwaardigd achterover zitten. Dan vraagt de rechter of hij die auto dan toevallig wel gestolen heeft, waarmee hij met een vals kenteken reed.

‘Ik heb die auto niet gestolen, ik heb hem gevonden.’

‘Gevonden?’

‘Het sleuteltje lag bij de auto.’

‘Maar mag je hem dan meenemen?’

‘Nee, maar ja, als je ziek bent,’ moppert J. met kromgebogen schouders. ‘Ik ben kleptomaan. Ik heb dat op papier,’ verzekert hij.

‘En toen de politie u zei dat u niet zomaar iemand anders auto mag nemen, weet u nog wat u toen zei?’

Meneer J. haalt zijn schouders op. De rechter lijkt de zaak achter de rug te willen hebben, dus hij praat stug door, terwijl meneer J. hem steeds probeert te onderbreken.

‘Toen zei u dat u dan toch zelf niet te voet zou hoeven te gaan. Dat u zelf toch niet een andere auto zou moeten kopen als er hier gewoon een staat. En toen de politie u probeerde aan te houden, bent u gevlucht,’ legt de rechter op zijn tandvlees uit.

‘Ik wist niet dat het de politie was,’ sputtert J. tegen.

‘De politiepenningen waren op de foto’s in het dossier heel erg zichtbaar. De agenten zeggen meerdere malen geroepen te hebben dat ze van de politie waren.’

Meneer J. schudt verontwaardigd nee. Dan staat de officier van justitie op. Ze eist in totaal een kleine vijf maanden gevangenisstraf.

‘Wilt u daar wat op zeggen?’ vraagt de rechter vermoeid. De tolk ratelt nog altijd door zijn zinnen heen.

‘Ik heb het allemaal niet gedaan,’ antwoordt J., ‘maar als ik een straf krijg, zal ik die accepteren.’

Meneer J. krijgt voor de fiets en het stroomstootwapen twee keer een week. Voor de gevonden auto, het verweer tegen de agenten en de valse kentekens krijgt hij vier maanden, waarvan één voorwaardelijk. Licht mopperend wordt J. weer meegenomen door de agenten. De tolk knikt een keer naar de rechter en staat dan ook op. De rechter knikt een keer terug. Dan sluit de bode de deuren. Heel even wordt het weer stil in de rechtszaal.

‘Zo,’ besluit de rechter na een minuutje.

‘Ja,’ antwoordt de deurwaarder van de rechtszaal.