Deze week een inbreker die onder meer een sok met 9000 euro cash zou hebben gejat. ‘Die 9000 slaat helemaal nergens op. En die andere horloges in mijn rugzak ook niet. Die waren gewoon van mij.’
Het is ergens in de middag wanneer meneer P. vanuit de zijdeur van de rechtszaal – de deur voor verdachten die om een of andere reden in de gevangenis verblijven – binnen komt lopen. P. draagt een zwarte trainingsbroek, met felgekleurde banen op de zijkant. Het heeft iets vrolijks, iets ontspannens. Alsof hij gewoon even lekker een drankje komt doen. Even een glaasje van het een of ander, even een bitterballetje onder de warmtelampen, en dan lekker op tijd weer naar huis. P. kijkt zoals hij loopt: totaal ontspannen. Alsof het hem eigenlijk allemaal niet eens zo heel erg veel kan schelen. Dat terwijl hij ervan wordt verdacht dat hij een woninginbraak heeft gepleegd, waarbij hij een televisie, een horloge, een gpstracker en een sjieke zonnebril gejat zou hebben. En, hadden de mensen van het getroffen huis aangegeven: er zat ook nog een sok met 9000 euro in de meterkast, en die was ook weg. P. zou op heterdaad betrapt zijn en daarna overmeesterd zijn door de bewoners. De rechter zucht een keer, en begint dan. ‘Goed, meneer P. U hebt verklaard dat u niets hebt gestolen, maar dat u de jas waar die Rolex in zat op straat gevonden had?’
‘Wat ik zei, houd ik vol,’ antwoordt meneer P., zonder al te veel emotie in zijn stem.
‘Dus u bent daar niet geweest, bij dat huis?’
‘Nee.’
‘En die spullen dan, die genoemd worden?’
‘Die heb ik niet gestolen.’
Als ik nou écht 9000 euro had gestolen, hè? Dan had ik toch niet elke dag in de gevangenis hoeven werken?
Van fiets gevallen
Dan begint de rechter wat flarden uit het politierapport voor te lezen: de bewoner van het huis zou wakker gemaakt zijn door zijn zusje en nichtje die naast hem wonen. Daarna zijn ook zij het huis binnengelopen, door de voordeur die inmiddels openstond. Op de achterplaats zouden ze een man hebben gevonden, op wie ze afgerend zijn en, na hem overmeesterd te hebben, op zijn gaan zitten.
‘Dat bleek u te zijn,’ verduidelijkt de rechter nog maar eens. ‘Wilt u daarop reageren?’
P. haalt zijn schouders een keer op en strekt zijn linkerbeen een beetje, zodat hij wat achterover komt te zitten. De felgekleurde trainingsbroek fonkelt, gezien de situatie, wat té feestelijk in de ongezellige rechtbankverlichting.
‘Ik was daar in die straat, op weg naar een vriend. Ik hoorde iemand naar me roepen. Toen ben ik van mijn fiets gevallen. Toen ik daar zo op straat lag, zat er ineens iemand bovenop me, die me tegen mijn hoofd schopte en me bedreigde met een mes. Ik heb nu dus ook ineens littekens. Terwijl: ik vond die jas met die tracker en die Rolex erin gewoon op straat. Maar die mensen zeiden dat ík die gestolen had.’
‘Maar,’ peinst de rechter, ‘wat deed u dan om 03.30 uur op straat?’
‘Ik had gewoon wat jointjes gerookt bij een vriend, en ik was gewoon op weg naar huis.’
Hoewel de rechter erkent dat de politie meneer P. inderdaad met een gezicht vol wonden en bloed aantrof, wijst hij, wat de gevonden jas betreft, toch ook nog maar eens op eerdere strafbare feiten van meneer P. Een (nog niet onherroepelijk bewezen) straatroof, een bedrijfsinbraak, poging tot woninginbraak, winkeldiefstal, fietsendiefstal. Er lijkt geen einde te komen aan de lijst.
Waanzin
Dan is de officier van justitie aan de beurt. Die begint een beetje schoorvoetend te vertellen dat dat hij diefstal wél bewezen acht, maar dat hij de diefstal van de tv en het geld niet kan bewijzen, omdat die nou eenmaal niet bij meneer P. zijn aangetroffen, en je zo’n groot ding als een tv ook niet zo een-twee-drie onder het zadel van je fiets verstopt.
De officier vindt het verhaal van de gevonden jas niet aannemelijk, temeer omdat er buiten de Rolex uit het huis ook nog drie ándere dure horloges in zijn tas werden aangetroffen. ‘Nou ja,’ voegt de officier er nog maar eens aan toe, ‘en die 9000 euro aan contanten, ja, ik kan niet vaak genoeg zeggen dat het geen goed idee is om zoveel contant geld in je huis te verstoppen.’
Even lijkt de officier van justitie te glimlachen, maar hij houdt zijn gezicht in de plooi en eist zeven maanden gevangenisstraf. De bergen geld aan vergoedingen die het slachtoffer had geëist worden van tafel geveegd, omdat de tracker en het horloge netjes teruggekomen zijn, en de rest allemaal niet aangetroffen is – en dus niet bewijsbaar door meneer P. is gestolen.
De advocaat van P. is not amused. Waanzin dat de officier van justitie niet wil geloven dat P. die jas – waar toevallig die twee artikelen in zaten – gewoon gevonden had. De inbraak in het huis moet, redeneert de advocaat, sowieso door een ander gepleegd zijn.
Laatste woord
Heel even houdt de advocaat stil en neemt een slokje water. ‘Nou ja, en als het dan toch bewezen wordt geacht, dan moet de rechter wel rekening houden met het feit dat de verdachte door de aangever is geschopt en bedreigd.’
Nog een klein beetje namopperend gaat de avocaat weer zitten. P. niet, die kijkt nog altijd glimlachend en totaal ontspannen voor zich uit. Zijn voeten rustig tikkend op het ritme van een nietbestaand lied.
‘U heeft nog recht op het laatste woord, meneer P.,’ besluit de rechter de zaak. P. knikt. Hij wil nog wel even wat vertellen. Voor het eerst deze zitting gaat hij recht zitten. ‘Als ik nou écht die 9000 euro had gestolen, hè? Dan had ik toch niet elke dag in de gevangenis hoeven werken? Die 9000 slaat helemaal nergens op. En die andere horloges in mijn rugzak ook niet. Die waren gewoon van mij.’
De rechter knikt een keer begripvol, maar constateert uiteindelijk dat hij maar weinig gelooft van het verhaal van meneer P.
De uitspraak: zes maanden gevangenisstraf. Eén maand minder dan de eis van het OM, omdat de slachtoffers hem ter plaatse behoorlijk toegetakeld hadden.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer