'Er is een lelijke verbetenheid in GeenStijl geslopen'

Beste Bart Nijman van Geenstijl, Laat ik positief beginnen: niemand kan beweren dat er rond 4/5 mei in Nederland geen d...

Beste Bart Nijman van Geenstijl,

Laat ik positief beginnen: niemand kan beweren dat er rond 4/5 mei in Nederland geen debat is gevoerd waarin ‘vrijheid’ een terugkerende term was. Sterker nog, de felle discussie rond jouw Geenstijl en de oproep aan adverteerders om zich daarvan terug te trekken, wist zelfs het rumoer rond dj-duo Mattie en Wietze te overtreffen, terwijl daar nog net wat meer dramatische thema’s (vriendschap en verraad, geld en eer) in zaten verscholen.

Het was (en is) een typisch Nederlands debat, dat over Geenstijl en de boycot: een eindeloos over en weer werpen van jij-bakken. Het is feitelijk hoe 6-jarigen ruzie maken, samen te vatten tot: ‘Wat je zegt ben je zelf.’ Het komt altijd op hetzelfde neer: er is het verwijt van seksisme (of racisme, of welk onrecht dan ook), en vervolgens zegt de beschuldigde: ‘Maar waar was jíj toen..’ gevolgd door een ander onrecht, waarbij de aanklager zich niét zo hard liet horen. Voilà: ‘ontmaskerd’ als hypocriet.

Het zou enorm schelen als we er in iedere discussie vanuit gaan dat we allemáál hypocriet zijn. Selectieve verontwaardiging is een menselijke eigenschap; wie wil nou niet selectief, maar over álles verontwaardigd zijn? En wie wil nou hypocrisievrij, volledig consequent door het leven gaan? Die mensen zijn ondraaglijk; die lijken op Volkert van der Graaf. Het verwijt van seksisme was overigens volledig terecht. En niet vanwege die vraag zelf, de vraag of mensen Volkskrant-verslaggeefster Loes Reijmer zouden ‘doen’. Ik vraag me geregeld af of ik iemand zou ‘doen’, net als veel van mijn vrienden én vriendinnen. In precies die weinig fijnzinnige woorden. Maar met de ophitserige taal waarin jullie die vraag stelden aan dat legioen meelopers van jullie, wist je precies wat je zou losmaken.

Dat ik toch tegen een boycot ben, komt doordat ik in zijn algemeenheid tegen boycots van anderen of mij onwelgevallige pers ben, zelfs wanneer die pers zichzelf alleen als pers beschouwt wanneer het ze uitkomt en wanneer die pers zich in het verleden vaak zelf van precies dezelfde methoden bediende. Weet je wat me nog het meest tegenviel? Dat jullie jezélf opeens zo zielig vinden. Boehoe, arme wij – wát een jankstukken plaatsten jullie. Slecht geschreven ook, stikkend in jullie eigen woede – wat nooit leidt tot grappige teksten. En dat was nou precies waarom ik vaak, ondanks alles, een zwak had voor Geenstijl. Ik vond die burgermansmoraal bekrompen en de intimidatiepogingen van tegenstanders laf, maar moest jarenlang toch vaak grinniken om die stukjes. Geregeld waren ze snedig geschreven, en de eerste jaren soms ook echt een verfrissend tegengeluid.

Maar gaandeweg is er een lelijke verbetenheid ingeslopen; die van het onfeilbare eigen gelijk, steeds ronddraaiend in dezelfde groef en met een toenemende paranoia tegenover een overmacht die zich vooral in jullie hoofd afspeelt. De grens tussen ‘wij tegen de rest’ en Calimero is een dunne. Jullie zijn verworden tot de oom die nog steeds zegt ‘Maar dat mag je niet zeggen in dit land,’ nadat hij in de naam van een minderheid iets heeft geroepen dat inmiddels gewoon klinkt als de meerderheid.

Misschien was het een teken aan de wand dat jullie ineens ook meededen aan de verkiezingen. Vervolgens haalden jullie net zoveel stemmen als Jezus Leeft! – tot zover de illusie van de zwijgende meerderheid. Het tragische en misschien onvermijdelijke lot van de hofnar: op een dag wordt hij irrelevant, een karikatuur van zichzelf, of verongelijkt. Maar alle drie tegelijk is wat veel.