‘Als ik huil, huil ik heel lelijk. Met weinig tranen en veel snot’

‘Willen jullie zelf ook een foto?’ vraagt de arts. L. twijfelt even. ‘Ja,’ zegt ze dan. ‘Waarom ook niet.’ Ze veegt met...

‘Willen jullie zelf ook een foto?’ vraagt de arts. L. twijfelt even. ‘Ja,’ zegt ze dan. ‘Waarom ook niet.’ Ze veegt met een papieren handdoek de lichtblauwe gel van haar buik en knoopt haar broek dicht.

Uit de printer pruttelen twee zwart-witkiekjes. De arts steekt er een in een map, de ander legt ze voor ons neer. Ik kijk hoe L. ernaar kijkt. Tranen. Maar dat is niet erg. L. kan heel mooi huilen. Mooier dan ik ooit iemand in het echt heb zien doen. Van die dikke, heldere droppels die als vanzelf opwellen en dan traag en glinsterend over haar roerloze gezicht rollen.

Als ik huil, huil ik heel lelijk. Met weinig tranen en veel snot. Het lucht ook nooit op. Ik krijg er alleen maar hoofdpijn van. Daarom doe ik het zo min mogelijk. Ook nu niet.

Omdat ik L. niet het gevoel wil geven dat ik haar aan zit te staren, kijk ik naar het fotootje. Ik moet een vruchtzakje (zwart) en een vruchtje (grijs) herkennen. Nog geen halve centimeter schijnt het te zijn. Als het op straat lag en je ging er per ongeluk op staan, zou je er niks van merken.

Een kennis van me is huisarts. Eerst studeerde hij voor gynaecoloog. Zoals ieder weldenkend mens vindt hij dat vrouwen baas in eigen buik zijn. Tijdens zijn coschap deed hij abortussen. Hij had geen morele bezwaren. Maar toen hij een meisje van 22 weken waar helemaal niets aan mankeerde nog zo’n half uur zag ademen nadat hij het uit de moeder had verwijderd, was hij er klaar mee.

Dat van ons is net zes weken. Dit kan nog met pillen.

De arts vraagt L. of ze er goed over nagedacht heeft. L. zegt dat ze dat heeft. En dat we er de afgelopen week veel over hebben gepraat. En dat is zo.

‘Waarom heb je deze keuze gemaakt?’ wil de arts weten.

‘Ik ben net begonnen aan een nieuwe opleiding,’ zegt L. ‘En ik woon in een studentenhuis.’ Ze kijkt naar mij. ‘En we kennen elkaar pas twee maanden.’

L. moet een handtekening op een formulier zetten. Krijgt dan een plastic bekertje water en een pil. De eerste van vijf.

Terwijl de arts het verschil uitlegt tussen een hormoon- en een koperspiraal en er even wat foldertjes bij pakt, steekt L. de pil in haar mond. Ze knikt, maar ik zie dat ze niet echt luistert. Ze neemt een slok water. Slikt. Neemt nog een slok. Drinkt het bekertje leeg.

We schudden handen met de arts. L. steekt de pillen, folders en zwart-witfoto in haar tas. ’s Avonds appt mijn moeder. Dat ik L. beterschap moet wensen en vooral heel lief voor haar moet zijn. Daarna een berichtje van mijn vader. Het is een mop. Die eeuwenoude van die indianenzoon en z’n indianenvader.

De zoon vraagt: ‘Vader, waarom heet mijn oudste broer Rennende Buffel?’ Zegt z’n vader: ‘Omdat toen je oudste broer verwekt werd er een buffel de wigwam binnen kwam rennen.’

‘En waarom heet mijn zus Zingende Kraai?’

‘Omdat toen je zus verwekt werd er bovenop de wigwam een kraai zat te zingen.’

‘En mijn andere broer? Waarom heet die Stampende Bever?’

‘Omdat toen je andere broer verwekt werd er naast de wigwam een bever zat te stampen. Maar waarom wil je dit eigenlijk allemaal weten, Scheurend Rubber?’

Ik ken hem al, maar L. moet er hard om lachen.