‘I’m famous...’ staat er op de sweater die David Alexandre Winter draagt wanneer ik hem via Zoom spreek. Pas als hij opstaat, wordt de hele tekst zichtbaar: ‘I’m famous... in Europe.’ Een geintje van Amerikaanse vrienden die weten dat hij een heel ander leven had voordat hij zich in 1981 in de VS vestigde. En een leugen is het niet: in Frankrijk is Winter nog steeds een grote naam. Zijn fanclub heeft er 45.000 leden en hij treedt er ondanks zijn 78 jaar nog regelmatig op. Veel Fransen herinneren zich nog hoe in 1969 David Alexandre Winter als een komeet de hitlijsten beklom.
In zijn geboorteland Nederland ligt dat anders. Ik had nog nooit van hem gehoord toen hij langskwam in een uitzending over het Eurovisie Songfestival van 1970 in Amsterdam. Een Hollander die Luxemburg vertegenwoordigde met een Frans liedje: wie was dit in hemelsnaam? De beelden zijn fascinerend. Winter zingt met overgave, en met een onmiskenbaar Nederlands randje aan zijn Franse uitspraak. Net als Tom Jones is hij een heel fysieke zanger, met krachtige uithalen en de gebaren van een ervaren entertainer. Het publiek reageert enthousiast, maar als het tijd is voor de puntentelling eindigt Winter onderaan met de gevreesde zéro points.
Wat ging er mis? In Winters autobiografie A Star of David komt het verhaal natuurlijk langs. Winter en zijn manager die te laat bij de RAI arriveren, de dame van de organisatie die hun de les leest. En Davids manager die de vrouw vervolgens tot op het bot beledigt. ‘Bewijzen kan ik het niet, maar ze zal er bij de internationale jury’s op aangedrongen hebben om mij geen punten te geven. Ze dacht dat het een goede les voor me zou zijn. Terwijl het niet eens mijn fout was! Het was een sterk liedje en de performance ging ook goed. Dus die uitkomst was wel een klap in het gezicht.’
Winters complete familie zat op de tweede rij. ‘Iedereen was er: mijn vader, moeder, schoonzus, broer, erg pijnlijk. Ik had gewild dat het een homecoming zou zijn, maar het ging totaal de tegenovergestelde kant op. Het liedje heette Je suis tombé du ciel, ik ben uit de hemel gevallen. Wel toepasselijk, ja.’
Peuter in Bergen-Belsen
In Amsterdam werd David in 1943 geboren als Leon Kleerekoper. Geen beste tijd om als zoon van een Joods echtpaar ter wereld te komen. Van de oorlogsjaren herinnert David zich weinig, maar dat de oorlog een grote rol in zijn leven heeft gespeeld, is wel zeker. Leons ouders waren op transport gezet naar concentratiekamp Bergen-Belsen, van waaruit ze later naar Sachsenhausen werden gedeporteerd. Na een inval op Leons onderduikadres werd ook hij afgevoerd naar Bergen-Belsen, een peuter nog.
Beide ouders hadden veel geluk. Moeder Lena wist als door een wonder uit het kamp te ontsnappen door zich onder een vracht aardappelschillen te verbergen. Vader Israël overleefde als een van de weinigen de dodenmars uit Sachsenhausen, maar moest wel toezien hoe zijn eigen vader onderweg werd doodgeschoten. Decennia later zou hij zijn verhaal doen voor de camera van de Steven Spielberg Jewish Film Archive. Winter heeft zijn memoires A Star of David in de derde persoon geschreven. ‘Sommige zaken zijn geromantiseerd,’ waarschuwt hij me vooraf. Dus niet alles klopt? ‘De feiten kloppen, maar het verhaal is geschreven als een roman. Ik had wat oorlogsmemoires gelezen en vond die te veel naar binnen gericht. Ik wilde echt een verhaal vertellen en dacht dat het op deze manier mensen meer bij de strot zou grijpen.’
Een Hollander die Luxemburg vertegenwoordigt op het Songfestival met een Frans liedje: wie ís dit in hemelsnaam?
Zo wordt in het boek zijn eigen redding toegeschreven aan een goede Duitse officier die hem en andere kinderen verborgen hield. In werkelijkheid was het een verpleegster die tientallen kinderen het leven heeft gered, onder wie peuter Leon. ‘Haar naam was tante Luba, zij was een Poolse Jodin die vanuit Auschwitz getransporteerd was naar Bergen-Belsen. Daar hield ze 46 kinderen in leven wier ouders of dood waren of op transport waren gezet. Luba Tryszynska is later naar de VS verhuisd. Daar heb ik elf jaar geleden contact met haar gezocht, want zij heeft mijn leven gered. Ik heb haar toen ontmoet, een heel lieve vrouw. Ze is drie jaar geleden overleden.’
Er bestaat een foto die genomen werd op de dag van de bevrijding van Bergen-Belsen. De Britten troffen daar onbeschrijflijke taferelen aan en die foto geeft daar een indruk van. Een jongetje in korte broek loopt langs stapels lichamen van kampbewoners die van honger en ziekte zijn omgekomen. Het kind is niet Leon, maar Winter kent hem wel. ‘Het is Sieg Maandag, en we zijn nog steeds bevriend. Hij is twee jaar ouder dan ik, hij herinnert mij nog als peuter. Sieg herinnert zich alles uit het kamp nog. We hebben het er nooit samen over, het zijn heel moeilijke dingen om over te praten. Zelf herinner ik me geen details bewust, wat ik weet van het kamp is wat de anderen mij erover verteld hebben. Maar onbewust is het een ander verhaal. Ik weet nog dat ik vlak na de oorlog als kind thuis aan tafel zat. Dan nam ik brood van tafel mee om het op mijn kamer onder mijn hoofdkussen te stoppen. Om later te kunnen eten.’
Na de bevrijding was de oorlog lang een taboe-onderwerp in huize Kleerekoper. Vader Israël kreeg een baantje als boekhouder en werkte zich op tot vennoot in accountantskantoor Klynveld, Kraayenhof & Co. Daarmee stond hij aan de wieg van de latere multinational KPMG. Pas na de dood van zijn vrouw in 1995 begon Israël zijn zoon stukje bij beetje te informeren over de oorlogsjaren. Vader Israël was door de oorlogsverschrikkingen van zijn geloof gevallen. Hij weigerde nog voet in de synagoge te zetten. Toch werd het de plek waar zoon Leon het besef ontwikkelde wat hij met zijn leven wilde gaan doen. Bij zijn bar mitswa-viering zong Leon op 13-jarige leeftijd de Joodse gemeente toe.
In Star of David schrijft Winter daarover: ‘Hij zong gedurende vijftien minuten en na afloop barstte er een applaus los, iets wat niet de bedoeling is in het huis van de Heer. De rabbi nam hem terzijde en fluisterde: “Jongen, jouw stem is een geschenk van God.”’ Terugkijkend zegt hij erover: ‘Toen ik in de synagoge zong, gebeurde er iets, een revelatie. Dat moment heeft mij op mijn weg gezet, dit is wat ik wilde. Dat de aanwezige mensen mijn stem prachtig vonden, was echt een openbaring.’
Rock-’n-roll
Vanaf 1960 richt Leon, die zich inmiddels Johnnie noemt, zich volledig op de muziek. Alles moet ervoor wijken: school, opleiding. Tot afgrijzen van vader Israël, die dan ook weigert om een platencontract voor zijn minderjarige zoon te tekenen. ‘Ik wou zingen, maar mijn ouders wilde dat contract met Phonogram niet tekenen. Hadden zij dat wel gedaan, dan was alles waarschijnlijk anders gelopen, en was ik misschien wel nooit naar Frankrijk gegaan.’
Johnnie wordt dj, eerst bij Radio Veronica, later bij de Britse piratenzender London 227. Hij neemt onder de naam John van Doren een single op, wat hem in conflict brengt met zijn baas bij Veronica, Joost den Draaijer. Die vond dat hij moest kiezen. Je bent dj of je bent artiest: niet beiden. ‘Er was veel jaloezie. De meeste dj’s zijn gefrustreerde artiesten. Mensen die graag op het toneel willen staan, maar niet goed genoeg zijn, worden dan maar dj.’
Als lid van de beatgroep Daddy’s Act krijgt Johnnie een tweede kans. De band neemt een cover op van The Beatles’ Eight Days a Week. Het is een idee van Johnnie: een vertraagde soulversie van het uptempo-nummer, bijna onherkenbaar. De single wordt opgepikt en Daddy’s Act scoort er een hit mee, in Nederland, maar ook in Duitsland en Engeland. Het avontuur is opnieuw van korte duur. ‘Aanvankelijk waren we gewoon vijf muzikanten die erg graag een hit wilde, rock-’n-roll! Toen we de hit hadden, begonnen de jongens naast hun schoenen te lopen en waren we het niet meer met elkaar eens. Waren mijn teksten niet meer goed genoeg. Jammer genoeg zijn we uit elkaar gegaan, er had meer ingezeten. Toen ik in Engeland arriveerde, was ik verbijsterd dat mensen de song kenden.’
In de swinging sixties deelt David in Londen een woning met de talenten Cat Stevens en Olivia Newton-John
Johnnie heeft in de studio van Phonogram de Britse arrangeur Graeme Hall ontmoet, en het klikt tussen beide mannen. Wanneer hij Daddy’s Act verlaat, besluit hij zijn geluk in Londen te beproeven. Twee jaar woont hij in het huis van Hall, die hem introduceert in de Britse muziek-industrie en zijn liedjes probeert te verkopen. Het zijn de swinging sixties, Johnnie deelt de woning met de beginnende talenten Cat Stevens en Olivia Newton-John.
In 1968 lijkt Hall beet te hebben: de manager van Tom Jones wil twee van Johnnies songs voor zijn ster. Johnnie moet er speciaal demo’s voor opnemen. Op de geplande dag blijkt hij zijn stem te hebben verloren, maar er is geen man overboord. Jones zingt de demo’s zelf in en geeft Van Doren als dank een single van de opname mee. Een kostbaar bezit, zal blijken. Wanneer Johnnies Britse avontuur op dood spoor is beland, wordt de demo van Lady My Lady zijn ticket voor de Franse markt. Dat het Tom is die zingt en niet hij blijft maar even onvermeld. Het is september 1968 en Johnnies leven staat op het punt binnenstebuiten te worden gekeerd.
Superster in Frankrijk
Van David Alexandre Winters eerste Franse single Oh Lady Mary wordt in Frankrijk een recordaantal van 2.600.000 exemplaren verkocht. Er zijn dagen dat de single 48.000 maal over de toonbank gaat. Winter, niet zonder trots: ‘In Frankrijk krijg je tegenwoordig al een gouden plaat voor 25.000 exemplaren.’ Wanneer Oh Lady Mary op 5 april 1969 op de eerste plaats van de Franse hitparade belandt, heeft de plaat onder meer The Beatles en Creedence Clearwater Revival achter zich gelaten. Winter neemt Duitse, Spaanse en Italiaanse versies van de song op, en het nummer bereikt in Nederland de zevende plaats.
Hoe kon Johnnie van Doren/Leon Kleerekoper binnen een half jaar vanuit het niets uitgroeien tot superster David Alexandre Winter? Hij sprak niet eens de taal. ‘Op de dag dat ik in Frankrijk aankwam, kende ik twee woorden: oui en pain. Ik logeerde bij mijn manager Norbert Aleman thuis en hij sprak geen woord Engels, en ik dus geen Frans. Dus ik moest het snel leren, en dat is de beste manier om een taal onder de knie te krijgen. Binnen zes maanden sprak en schreef ik het vloeiend.’
Norbert Aleman had Johnnie een songfestival in Innsbruck zien winnen en de twee hadden contact gehouden. Toen Johnnie zich met de Tom Jones-single in Parijs meldde, zette Aleman alles op alles om hem aan een Franse carrière te helpen. Hij kreeg een nieuwe artiestennaam, een contract bij het Barclay-label en de hulp van ervaren songwriters. Toen Parijse dj’s de eerste single Oh Lady Mary niet wilden draaiden, reisden Norbert en David wekenlang langs de grote Franse steden om bij radiostations het nummer persoonlijk te presenteren. Met succes.
Iedereen kon horen dat David Alexandre niet uit Frankrijk kwam. Was dat geen probleem? ‘Dat is iets typisch Frans. Er zijn een heleboel succesvolle artiesten die geen Franse achtergrond hebben, zoals Nana Mouskouri of Demis Roussos. De Fransen waarderen het dat je probeert in het Frans te zingen, ze vinden een accent charmant. Het was mijn stem die telde: er was niemand die mijn geluid had. Mijn stem was a gift from God.’
De voorspoed in Frankrijk lijkt geen grenzen te kennen. Winter tourt langs arena’s met 15.000 bezoekers, bivakkeert weken aan een stuk in het chique Hotel Martinique in Cannes. De opvolger Vole, s’envole wordt nog eens 1,3 miljoen keer verkocht. Het hoogtepunt bereikt Winter wanneer hij op het gala van de Franse muziekindustrie de prijzen voor beste nieuwe artiest en beste liedje wint. Gezeten op de voorste rij naast Johnny Hallyday en Charles Aznavour zal Leon Kleerekoper uit Amsterdam zich toch wel even in de arm hebben geknepen.
De keerzijde van het succes dient zich aan wanneer David bij Norbert informeert naar de opbrengsten van zijn uitverkochte zomertournee. Die zijn er niet, zegt Aleman. ‘Toen Norbert zei dat hij een ster van me zou maken, heeft hij woord gehouden. Alleen ging dat wel op mijn kosten. Hij heeft van mijn opbrengsten alles en iedereen betaald: etentjes, plaatopnamen, hotelovernachtingen. Heel pijnlijk, want ik vertrouwde hem. Ik dacht echt dat we broers waren.’
Met Dionne Warwick
Het is Davids vader Israël die hem erop wijst dat hij zijn financiën beter in de gaten moet houden, dat er ook zoiets is als een belastingaanslag. Als die arriveert, zijn de rapen pas echt gaar. Een Ford Mustang kopen en die dezelfde ochtend nog in de prak rijden, helpt dan ook niet. ‘Het is een deel van mijn karakter: ik ben goedgelovig, zo zit ik in elkaar. Ik hou van mensen en wil iedereen vertrouwen. Het is een les die ik door schade en schande heb moeten leren: je kunt de mensen niet vertrouwen. Ach, je luistert nooit naar je eigen vader, ik wist het beter. Dat heeft me aardig in mijn kont gebeten, haha.’
Toch weet David gedurende de jaren 70 zijn Franse carrière draaiende te houden. In totaal verkoopt hij er in tien jaar tijd meer dan 25 miljoen platen. Zijn situatie wordt pas penibel als hij in Nederland in een zakelijk avontuur met een platenlabel stapt, en met een enorme schuld wordt opgezadeld. Winter besluit zijn biezen te pakken en de oversteek naar Amerika te wagen. In Frankrijk laat hij een vrouw en twee jonge kinderen achter.
Winter kijkt in zijn memoires met gemengde gevoelens terug op de persoon die hij als Franse ster was. Hij schrijft: ‘De waarheid was dat David een arrogante klootzak was geworden, die relaties met de mensen uit de radiowereld verziekte, inclusief die van zijn eigen label. Boven de wet staan, leek hem niet te deren, maar boven zijn stand leven zou hem kapotmaken.’
De waarheid was dat David een arrogante klootzak was geworden. En boven zijn stand leven zou hem kapotmaken
De doorstart in de Verenigde Staten wordt een les in nederigheid. David loopt in 1981 in Los Angeles de deuren van platenmaatschappijen plat met onder zijn arm zijn gouden en platina platen. Het maakt weinig indruk. ‘Ze luisterden naar mijn stem en zeiden dat ze al een Tom Jones hadden. En een Neil Diamond ook. Er was geen behoefte aan mijn stem. Dus wat moest ik doen? De grote ster was uit de hemel gevallen.’
Winter begint in kleine clubs op te treden, alleen met een gitaar. Na enkele maanden wordt hij ontdekt door een promotor uit Las Vegas die hem contracteert voor het Tropicana Hotel. ‘Ik moest openen voor de grote sterren: Dionne Warwick, The Four Tops, Lou Rawls. Shows van twintig minuten, allemaal covers. 52 weken, ongelooflijk goed betaald.’
Hij wordt verliefd op choreografe Anne Winter en trouwt met haar. Wanneer een zangcarrière in Quebec opnieuw eindigt met een failliet platenlabel vindt David het welletjes en zegt de muziek in 1985 vaarwel. Als importeur van Mercedes en Audi bouwt hij een goedlopend bedrijf op. Maar het contact met Frankrijk blijft behouden en sinds 2005 treedt hij er weer jaarlijks op.
Drugs en schandalen
Je kunt David Alexandre Winter veel verwijten, maar niet dat hij ooit bij de pakken neer is gaan zitten. Hij leerde van zijn fouten en praat eerlijk over wat hij allemaal verkeerd heeft aangepakt. ‘Ik heb nu echt een heel ander leven dan vijftig jaar geleden, ben denk ik ook een beter mens geworden. Ik heb de liefde van mijn leven gevonden en ben nu al 38 jaar gelukkig getrouwd. Dat is waar het allemaal om draait. Zij is het beste wat me ooit is overkomen, mijn rots.’
Een pijnpunt is alleen de relatie met zijn Franse dochter Ophélie, zelf ooit een succesvol zangeres en presentatrice in Frankrijk. Haar huidige leven wordt gekenmerkt door drugs en schandalen en in de pers legt ze daarvoor regelmatig de schuld bij haar Nederlandse vader. Winter zucht. ‘Ophélie is geen fijn mens. Het is erg naar om dat te moeten zeggen, want ze is mijn dochter. Met mijn Franse zoon heb ik geen problemen, we spreken elkaar wekelijks. Maar zij is geen fijn persoon, erg jammer.’
Vooral het verwijt dat David haar en haar broer in de steek heeft gelaten zonder een cent te hebben betaald, steekt. Winter had immers bij zijn vertrek uit Europa aan vader Israël gevraagd of hij diens kleinkinderen financieel wilde ondersteunen. ‘Mijn ouders betaalden voor school, voor opleidingen. Dat geld kwam uit mijn erfdeel. Om dan te zeggen dat zij onverzorgd zijn achtergebleven, is niet oké. Het is echt jammer, want Ophélie heeft mijn talent. Iedere keer dat ik naar Frankrijk kom, beginnen de mensen er weer over. Het is je eigen bloed, hè? Dat doet pijn.’
Vader Israël Kleerekoper overleed in 2000. Toen David diens appartement in Buitenveldert ging opruimen, deed hij een ontdekking. ‘Mijn vader heeft altijd geprobeerd mij raad te geven. Hij vond dat ik een echt vak moest leren, en ik luisterde nooit naar hem. Ik deed in die flat een kast open en daar stond elke plaat, elke single die ik ooit heb opgenomen. Allemaal nieuw, nooit geopend. Hij had mijn carrière op de voet gevolgd en ik wist van niks. Je denkt dat je iemand kent, en in werkelijkheid heb je geen flauw idee...’ En dan te bedenken dat Israël Kleerekoper in 1956 nog Leons eerste zelfgekochte singletje uit afschuw doormidden brak, een exemplaar van Elvis’ Heartbreak Hotel.
In Nederland vond Leon Kleerekoper zijn roeping. In Frankrijk vond Johnnie van Doren succes. In Amerika vond David Alexandre Winter het geluk. Want dat hij een gezegend mens is, dat staat voor Winter wel vast. ‘Het feit dat wij met ons drieën uit die oorlog zijn teruggekomen na alles wat we meegemaakt hebben. Dan moet je toch wel vaststellen dat er voor ons een lucky star is geweest.’
Hij zingt de slotzin van zijn song Star of David, het levensverhaal van hem en zijn ouders. ‘The star of David is my star of destiny.’ Hij lacht. ‘Het is nog waar ook.’
De autobiografie A Star of David van David Alexandre Winter is online verkrijgbaar. Hij tourt dit najaar door Frankrijk en België.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP