Punk was niet bedoeld om lang te bestaan – een korte felle vlam en dat was het. De Sex Pistols speelden hun laatste concert op 14 januari 1978 in Winterland in San Francisco, nadat Johnny Rotten de in punkuniform uitgedoste Amerikanen had getrakteerd op de woorden ‘ever get the feeling you’ve been cheated’. Vier dagen eerder was bassist Sid Vicious in Texas op het toneel in zijn gezicht geslagen. Sid weigerde zijn neus af te vegen, waardoor zijn ontblote bovenlijf al snel en heel fotogeniek onder het bloed zat. De Pistols bestonden drie jaar, maakten een album en gingen daarna kopje-onder in geweld en cynisme. Onze band, opgericht een jaar nadat de Pistols implodeerden, eindigde met bloed ergens op een troosteloos industrieterrein in Wenen. Wij hadden twee jaar bestaan en lieten drie nummers na. Zero-Zero noemden we ons. We waren een van de ruim dertig punkgroepen die tussen 1978 en 1982 in Utrecht rondsjouwden. Over het waarom van die hausse zijn de geleerden het niet eens.
Sommigen beschouwen een optreden van de Ramones in de Domstad in 1977 als de katalysator. Maar gezien het geringe aantal bezoekers lijkt dat een wat al te romantische voorstelling van zaken. Ik hou het erop dat het in de lucht hing: een nieuwe generatie jongeren in een stad waar extreem weinig te beleven was, in combinatie met een brutale nieuwe jeugdcultuur die via Muziekkrant Oor, Nieuwe Revu, de Volkskrant en een handvol platenwinkels in 1977 vanuit Engeland naar Nederland was komen overwaaien.
Utrecht was een popculturele negorij. Het was de vierde stad van Nederland, maar om bands als The Stranglers, The Clash, The Jam, The Adverts of de Sex Pistols te zien moest je naar Amsterdam of Rotterdam, en dan na afloop als een gek naar het station rennen, want de nachttrein bestond nog niet. Het Utrechtse uitgaansleven werd gemarkeerd door drie uitersten, de FC Utrecht-fans die de beruchte Bunnik-Side bevolkten, de corpsballen en hun discotheek Woolloomooloo, en de langharige activisten. In die matrix moesten de punks hun plek vinden.
Boze woorden
Wij waren in de herfst van 1977 als studenten in Utrecht beland, ik en Sven, mijn boezemvriend van een Rotterdamse middelbare school. Die zomer hadden we een paar weken in Londen rondgehangen en de Engelse punkbeweging van dichtbij meegemaakt. We liepen over King’s Road en keken gefascineerd naar de bendes punks en Teddy Boys die zich gereed maakten om elkaar te lijf te gaan. We zagen The Saints in de Marquee en The Slits en Siouxsie & the Banshees in de Vortex Club. We kochten singles van obscure bands met namen als The Users, Alternative TV en The Cortinas. We laafden ons aan de energie; eindelijk hadden wij, te jong om aansluiting te vinden bij de hippies, ons eigen ding, met zijn eigen kleding en rituelen. Bij concerten kon je schreeuwen, springen en botsen, in plaats van in kleermakershouding op de grond zitten. Punk was simpel: hard, snel en primitief. Een paar zinnen en wat boze woorden waren genoeg voor weer een liedje.
In onze Utrechtse studentenflat luisterden we eindeloos naar het live-album The Roxy London WC2 uit 1977, waarop punk in zijn meeste basale vorm te horen is, compleet met conversaties in de toiletten waar ook microfoons waren opgehangen. Een favoriet was een gezelschap dat zich The Unwanted noemde, een band die er pas twee repetities op had zitten, en zich daar niet voor geneerde. Als hun optreden moet beginnen, is zanger Olli Wisdom nergens te bekennen. ‘Olli! We want a singer! Olli!’ roept een van de bandleden. Uiteindelijk verschijnt Olli, en na een valse start zet de band het nummer Freedom in, dat een minuut of twee later over de eindstreep struikelt. The Unwanted bewezen het: twee keer oefenen en je komt op een plaat die uiteindelijk een 24ste plaats in de UK Albums Chart haalt.
We laafden ons aan de energie; eindelijk hadden wij, te jong om aansluiting te vinden bij de hippies, ons eigen ding, met zijn eigen kleding en rituelen
Begin 1979, na nog een punkvakantie in Engeland met onder meer Crass en Stiff Little Fingers, kreeg het lang sluimerende verlangen om een band te beginnen gestalte. De naam was het eenvoudigst. Zero-Zero verwees naar een nieuw begin, het jaar nul. Ik kon een klein beetje gitaar spelen, Sven had charisma en kon redelijk zingen. We vonden mijn studiegenoot Annemiek bereid om te drummen, ook al had ze nooit drumstokjes vastgehouden. En we vroegen Rotterdamse Loes, die met haar zwart geverfde piekhaar een beetje op Siouxsie leek, om te bassen. Er kwam ook een tweede gitarist, Peter, een student. We hadden hem in Utrecht zien rondlopen met lang haar, een baard en een logo van de progband Yes op zijn spijkerjack. Maar Peter was een goeie vent die openstond voor nieuwe ideeën. Bovendien kon hij werkelijk gitaar spelen en zelfs noten lezen. Glimlachend accepteerde hij ons aanbod om in Zero-Zero te komen spelen. Een hippie in de band, punker kon het niet.
Gestolen waar
Via een Rotterdams contact kwamen we aan wat versterkers en een drumstel, zodat Annemiek niet langer op dozen hoefde te trommelen. We oefenden in de kelder van een studentenf lat, die we deelden met een heroïneverslaafde. Af en toe lagen er tussen de versterkers en aluminiumfolie ineens twintig paar identieke puntlaarzen of een hele stapel gesealde Kiss-platen, gestolen waar, bedoeld om ‘het beest’ te voeden. We haalden onze schouders op. We hadden een pact gesloten: we zitten niet aan jouw rotzooi en jij niet aan de onze. Drie nummers hadden we inmiddels, een over Rotterdam (refrein: ‘Rotterdam, Rotterdam’), een over een meisje (Bitterness) en een wat langzamer nummer over muziekjournalisten (Boring Journalists).
Ons debuutoptreden vond plaats op 19 mei 1979 in de Rotterdamse Van Oldenbarneveltstraat, ter gelegenheid van Binnenstadsdag. Ik was een dag eerder 20 jaar geworden en kon mezelf niet meer als ‘bored teenager’ omschrijven. We waren minstens zo slecht als The Unwanted, maar de teerling was geworpen: we bestonden. Het optreden hadden we te danken aan de Rondos, een in zwarte leren jacks gehuld Rotterdams collectief van radicaal linkse ex-kunstacademiestudenten. De Rondos waren uitstekend georganiseerd. Ze hadden een eigen fanzine, Raket, een eigen platenlabel, King Kong Records, en zelfs een eigen studio, waar bevriende bands voor een habbekrats konden opnemen. De Rondos verbeeldden het do-it-yourself-principe dat veel punks ambieerden: laat het systeem voor wat het is, doe het zelflaagdrempelig, goedkoop en met hart en ziel.
De Utrechtse scene was anders. Toen ik er kwam wonen, was er slechts één punkband, The Duds, wier drummer Erik de Jong later onder de naam Spinvis beroemd zou worden. The Duds waren geen Rondos, niet gedisciplineerd en niet georganiseerd. Het was vooral lol trappen en shockeren. Van een hechte punkgemeenschap, zoals die zich in Rotterdam en Amsterdam had ontwikkeld, kon je hier niet spreken. Je kwam elkaar ’s avonds tegen in de kroeg en overdag in de platenzaak. Je herkende elkaar aan de oude colberts of leren jacks en de buttons met de namen van je favoriete bands. ‘Slaughter & the Dogs! Te gek!’
Het grootste probleem was dat er geen reet te doen was in Utrecht. Zoals The Nixe op hun debuutsingle zongen: ‘Sitting in my room, with nothing to do / Boring boring city, boring boring town.’ Ja, je had muziekcafé Eigenwijs, maar daar hadden ze al snel hun buik vol van die punks die met hun viltstiften de muren bekladden. Begin 1979 kon je de situatie als volgt samenvatten: veel bands, veel talent, maar geen plek om te spelen. Maar op de Oude Gracht 245 stond een pand met een lange geschiedenis. In de 13de eeuw was het opgezet als klooster. Daarna veranderde het in een weeshuis. In 1925 werd het opgekocht door de Nederlandse Vereeniging voor Spoor- en Tramwegpersoneel (NV Huis) waarna de kerk in een toneelzaal werd veranderd. Het pand stond inmiddels al jaren leeg. Een schande, vond een groep activisten. Ze maakten zich op voor een kraak.
We tekenen 12 oktober 1979 als de bestorming wordt gefilmd door het VPRO-programma Neon, met de Rotterdamse dichter Jules Deelder die commentaar levert. Deelder bespeurt de nodige verbetenheid onder de activisten. ‘Wat mij opvalt is de ernst waarmee de operatie wordt uitgevoerd, ernstige gezichten, geen gebbetje.’ De krakers bezetten het pand, de elektriciteit wordt aangesloten en er treden die avond wat lokale bands op. Het idee was dat het NV Huis weken open zou blijven, maar al na een dag sloeg de politie terug. Agenten ontruimden het pand en metselden de boel stijf dicht. De protesten verplaatsten zich naar het Muziekcentrum, waar de demonstranten burgemeester Henk Vonhoff trakteerden op de kreet ‘Vonhoff lik me reet, we kraken onze eigen keet’. Het mocht niet baten. Onder het toeziend oog van ‘Herr Vonhoff’ maakte de politie met lange latten en honden korte metten met de demonstranten. Zoals Deelder opmerkt: ‘Energiek en vol plichtsbetrachting slaan ze erop (...) Liefst met drie tegen een, ondanks nijpend personeelstekort.’
Boring city
Naarstig werd naar een alternatief gezocht. Het oog viel op het houten noodgebouw van de voormalige concertzaal Tivoli. Helaas ging dat enkele maanden later in vlammen op. Maar de punks lieten zich niet kisten. Op 14 juni 1979 beleefde ‘Utreg punk’ zijn doop met een in bier gedrenkt optreden van de Lullabies in Collectief Café De Baas. Ik was erbij, het was stampvol, en wat me vooral bij is gebleven is het pure gevoel van opwinding dat er eindelijk wat gebeurde in deze boring, boring city.
De Lullabies ontwikkelden zich tot de aanvoerders van de scene. De band bestond uit vijf jongens, met een donkere drummer die als Peanut door het leven ging, de gemoedelijke zanger Robin, twee gitaristen, Lex en Harry en de wat stuurs ogende bassist Gerben. Vriendelijke, behulpzame jongens, alle vijf. De band had zich vernoemd naar een obscuur liedje van The Crabs, Lullabies Lie. Kende je dat nummer, dan hoorde je erbij.
De Lullabies excelleerden in basale, anti-intellectuele punk in de trant van U.K. Subs. Ze hadden liedjes tegen de politie, tegen namaakpunks en tegen ‘het systeem’. Maar echt politiek was het niet. Het lag veel eerder in het verlengde van de woorden die Peter Fonda in de film The Wild Angels (1966) sprak: ‘We wanna be free. To do what we wanna do.’
Begin 1979 kon je de situatie in Utrecht als volgt samenvatten: veel bands, veel talent, maar geen plek om te spelen
Waar de Lullabies speelden, daar waren steevast ook hun vrouwelijke tegenhangers The Nixe te vinden. De meiden speelden minder ruig dan de jongens, maar hadden, indachtig hun muzikale beperkingen, heel slim het minimalisme tot kunst verheven, zodat er een origineel geluid ontstond. Bovendien hadden ze een goed gevoel voor popmelodieën, waardoor hun liedjes als Man Under My Bed en Searchin’ zich in het brein vastbeten.
De punkgelederen waren intussen aangevuld met bands als Rakketax, Coïtus Int, Bizon Kidz en Noxious, en minder gelukkig gekozen namen als The Rapers en The Clits. Ook verschenen er lokale fanzines, zoals Orgie, Riezistuns en Gladiool (een verwijzing naar het lokale scheldwoord ‘achterlijke gladiool)’. ‘Utreg punx’ werd een begrip, zeker nadat er in 1980 een ep verscheen met nummers van vijf lokale bands: Lullabies, The Nixe, Rakketax, Noxious en The Ex (die eigenlijk uit Wormer kwamen). Het plaatje kwam uit op het lokale Rock Against Records, een knipoog naar diverse Rock Against-initiatieven uit die tijd, zoals Rock Against Racism en Rock Against Religion. Het vinyl zat in een zelf ontworpen, zelf gevouwen en zelf gefotokopieerde hoes, met op de voorkant een afbeelding van een ritssluiting en de bandnamen. Achterop en op de binnenkant stonden teksten van de liedjes met titels als The System en Stupid Americans. Koekie, bassist van de Rakketax, was, zo meldde het hoesje in viltstift, ‘te laat voor de tekxt, droplul!’ Dus waar hun Van Agt over ging, konden we niet lezen, maar wel raden.
Het meest opvallende nummer was Sunday Fools van Noxious. Het nummer was opgenomen in de Rotterdamse Backlash Studio, waar producer Peter Graute me ooit vertelde hoe hij onder de indruk was van de totaal overstuurde gitaar en de ziedende woorden die in een soort fonetisch Engels op de luisteraar werden afgevuurd: ‘Bells are clinging/in a fucking tower / Fools go to church/give religion poweeeeeer.’
Indrukwekkend was de manier waarop de drummer zich na de openingsriff in het strijdgewoel werpt, alsof hij met drumstel en al de trap af lazert. Het nummer duurt 75 seconden, maar dat blijkt te lang voor de drummer, die na zijn overijverige begin, vlak voor het einde moet afhaken, waarna het nummer charmant uit elkaar valt. Sunday Fools groeide uit tot een klassieker in de hardcore-geschiedenis, en zou diverse malen opduiken op punkverzamelaars.
Ook de Lullabies hadden weinig op met burgemeester Vonhoff.
De kern van Noxious bestond uit de broers Ollie en Casper ten Hoopen (gitaar en drums), met Rob van der Vaart als zanger. De band was een voorloper van Oi!, punk voor en door hooligans. Aanvankelijk stond de lol voorop, beetje zuipen, beetje smijten, maar al snel kregen Oi-bands vooral aanhang onder skinheads en extreemrechts. En al snel wist je dat als Ollie zijn bebrilde gezicht in de kroeg of bij een concert liet zien het flink uit de hand kon lopen. Zoals de eerste Noxious-bassist Jeroen opmerkte: ‘Ollie was een onaangepast en getroebleerd geval.’
Ollie kwam uit een net gezin met een moeder die pianolerares was en die er streng op toezag dat haar zonen piano en cello leerden spelen. Ollie was een uitstekende gitarist, maar de drank maakte een Dr. Jekyll/Mr. Hyde van hem. In een interview merkte hij op: ‘In (fanzine) Riezistuns had de een of andere reumatische lul tekeningetjes op de voorkant gezet hoe je een “echte” punk moet zijn (niet zuipen e.d.). Hoe komen jullie er gvd bij om te zeggen dat als je zuipt je geen punk (wat dat dan nu nog inhoudt) bent. VIVA ALCOHOL!’
Dat het optreden werd ontsierd door een vechtpartij deed niets af aan het feit dat onze Dr. Martens over hetzelfde podium stampten als die van The Clash en The Ruts
Over hem deden allerlei verhalen de ronde. Zo zou hij in een kerk hebben ingebroken, het zilverwerk gestolen en een drol op het altaar hebben achtergelaten. En bij een kraak in het AZU zou hij een baby op sterk water hebben meegenomen, die eenmaal buiten uit zijn handen glipte. Ollie werd uiteindelijk doodgestoken nadat hij iemand in de buurt wilde afpersen.
Soms was het in die Utrechtse punkwereld lastig als je uit een andere stad kwam, of, godbetert, studeerde. Toen ergens op een Lullabies-feestje een FC Utrecht-supporter hoorde dat ik Rotterdammer was, sloegen meteen de stoppen door en wilde hij me van de trap af smijten. Bemiddeling door wat Lullabies voorkwam ernstige kneuzingen.
Je kon het hem niet kwalijk nemen. Een vijandbeeld hoorde erbij destijds. We waren een soort primitieve tribes, wier identiteit werd bepaald door muziekvoorkeuren, geboortestad en voetbalclub. Voor ons, studentenpunks, waren de corpsballen de vijand. Dat waren rechtse, elitaire verwende jochies. We scholden ze uit en zij keken smalend op ons neer, met onze goedkope kleren, piekharen en buttons. Daarnaast had je de hippies, die je verachtte omdat ze sloom en idealistisch waren. En iedereen had de pest aan de politie, ‘de wouten’, die de punks en krakers het leven moeilijk maakten. De Lullabies hadden er een nummer over geschreven, Cop in the Street met als refrein ‘Cop in the street kicked me down/for other people’s shit in the name of the crown’.
En dan had je Henk Vonhoff, een moddervette VVD’er die van 1974 tot 1980 burgemeester van Utrecht was. De in 1931 geboren Vonhoff was een liberaal van het oude slag, niet gediend van langharig of kaalgeschoren tuig. Zijn lievelingsproject was het betonnen Muziekcentrum Vredenburg, dat in de ogen van de punks slechts was bedoeld voor de elite.
De burgervader was een dankbaar haatobject. Er circuleerden T-shirts met de tekst ‘Vonhoff is een Varken’. Een kop van een artikel in de Muurkrant luidde ‘Vonhoff komt klaar in Muziektempel’. En op de hoes van de Utreg Punx ep wordt hij samen met ‘de wouten’ en de uitbaters van muziekcafé Eigenwijs nadrukkelijk niet bedankt.
Psychedelische punk
Onderwijl oefenden wij vrolijk verder. Er kwamen nummers bij, onder meer over de burgeroorlog in Nicaragua, waar Sven dankzij zijn betrokkenheid bij het Nicaragua Comité voeling mee had. En een Nederlandstalige, over navelstarende studenten. Muzikaal gezien werden we beter. Naast de UK Subs luisterden we ook naar de postpunk van Wire en Gang of Four, en probeerden we clichés te vermijden met behulp van tempowisselingen en een dreunend minimalisme. Soms lukte het, vaak niet omdat we domweg te slecht waren. Zij die de band een warm hart toedroegen, noemden het vergoelijkend ‘psychedelische punk’.
1980 was een absoluut topjaar voor punk, met militante kraakpanden die de nieuwe in leren jacks gehulde achterban maar al te graag behaagden met concerten. En dan had je natuurlijk de grootschalige rellen rond de kroning van koningin Beatrix, die deels waren geïnitieerd door het punklegioen. In Utrecht vond op die memorabele 30ste april een Rock Against Monarchy-festival plaats, waar een keur aan Utrechtse punkbands te zien was, inclusief Zero-Zero. Ik kan me er weinig van herinneren, maar Sven zegt: ‘Het nummer U.S. (opgebouwd rond een enkel E-akkoord) was een groot succes, dat hebben we lekker lang uitgerekt. Het was heel druk, herinner ik me. Ook werden er dia’s en een film vertoond van de rellen in Amsterdam die dag.’
We kregen steeds vaker optredens: Zaandam,
Delft, Zoetermeer, Limburg (waar we op de poster
werden aangekondigd als ‘Punk à pogo’), verschillende malen Rotterdam en natuurlijk Utrecht. Het hoogtepunt kwam op 18 december 1979 toen we met The Bugs, Infexion en The Scabs op de tweede avond van het ‘Laatste Nederlandse Punk Weekend’ de spits afbeten. Dat het optreden werd ontsierd door een vechtpartij deed niets af aan het feit dat onze Dr. Martens over hetzelfde podium stampten als die van The Clash en The Ruts. Vier maanden later stonden ook de Lullabies, The Nixe en Rakketax op het beroemdste podium van Nederland, tijdens een ‘Utreg Punk’-avond.
Een jaar later kreeg Utrecht eindelijk een eigen fatsoenlijk poppodium. Het NV Huis werd in mei 1981 opnieuw gekraakt, ditmaal onder aanvoering van de punks. Na een eindeloos kat-en-muisspel tussen krakers en politie gaven de regenten het op: het NV Huis was een feit. Maar met dit hoogtepunt van een eigen zaal was het vreemd genoeg ook meteen gedaan met de energie en het enthousiasme van de punkscene. Het was alsof we net iets te goed naar New Model Army hadden geluisterd: ‘We didn’t want a victory, we just wanted to fight.’ De boel viel uit elkaar. Er ontstonden kliekjes en de hooligans kregen de overhand. Vrijwel ieder punkconcert ontaardde in knokpartijen. Een optreden dat wij samen met de Lullabies zouden geven, werd afgelast voordat er nog maar een noot was gespeeld vanwege grootschalige vernielingen.
In elkaar geslagen
In zijn blog In de Roos! schrijft journalist Mark Roos: ‘Niet alleen de discussies waren soms grimmig, ook de sfeer in de stad verhardde in de jaren ’81 en ’82. Punks waren niet welkom in de Utrechtse horeca, en het Utrechts Nieuwsblad maakte melding van punks die in elkaar werden geslagen op het Wed en in de Biltstraat. Het toenemende drank- en drugsgebruik in de scene en vechtpartijen in de Bloemkelder, het eerste Groot Utrechts Popfestival in het Wilhelminapark en het door Noxious georganiseerde Oi-festival in het NV-Huis waren voor veel Utrechtse punks een reden om af te haken.’
Ook wij hadden het moeilijk. We moesten weg uit de oefenruimte omdat de studenten boven het repetitiehok zich stoorden aan het wekelijkse uurtje herrie. We togen nog wel naar de studio van de Rondos, om al onze nummers op band vast te leggen. Waar die tape gebleven is weet niemand. Onze nalatenschap bestaat daarom uit de drie songs die werden gebruikt voor de naamloze verzamelaar die in 1981 op Rock Against Records verscheen en die 7,50 gulden kostte. Op de hoes stond Gerben van de Lullabies, van voren en van achteren, met de songtitels en bandnamen op zijn naakte lijf geschreven.
Plotseling klom er een stevige jongen op het podium. Hij ramde de gitaardief keihard in zijn gezicht, waarna ik mijn instrument veilig kon stellen
Nog één keer traden we op, tijdens een festival van de Jonge Socialisten dat van 5 tot 9 juni in Wenen werd gehouden. We gingen er met een bus heen, met onze aanhang en een groep Amsterdamse punks. We sliepen in een schoolgebouw. Er werd flink gedronken. De optredens van de diverse bands vonden ’s avonds plaats op een industrieterrein. Zoals gebruikelijk liep alles uit. Wij moesten als laatste, ver na middernacht, toen er nog maar een handvol publiek was.
We speelden onze nummers zo goed als we konden, terwijl Sven afrekende met een naar ventje dat aan het microfoonsnoer bleef trekken. Toen we klaar waren, verscheen er een groep in het leer gestoken jongens op het podium. Zij waren een Oostenrijkse punkband riepen ze, en zij wilden ook nog spelen. Uit een gevoel van punksolidariteit droeg ik mijn gitaar over. Er ontstond commotie. De PA werd uitgeschakeld. Ik eiste mijn gitaar terug. De Oostenrijker weigerde hem los te laten. Het werd een trekken en duwen en schreeuwen. Plotseling klom er een stevige jongen op het podium. Ik herkende hem als iemand die met ons was meegereisd, hij hoorde bij de Amsterdammers. Hij ramde de gitaardief keihard in zijn gezicht, waarna ik mijn instrument veilig kon stellen. Onderwijl klommen er nog meer Amsterdamse punks het podium op en ontstond er een massale vechtpartij. Wij trokken ons terug. Het was mooi geweest.
Op Record Store Day, 12 juni, verschijnt het door Spinvis samengestelde album Utreg Punx 1978-1982, met opnamen van onder meer Lullabies, The Nixe, Rakketax, Bizon Kidz, Noxious en Zero-Zero.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Harry Haakman, Liesbeth Ruysink, Foto Buffel