Pieter Heerma (CDA): ‘Voorbij het individualisme, minder ik, meer wij’

We willen natuurlijk dat jullie op 16 maart goed geïnformeerd het stemhokje induiken. Daarom delen we Leon Verdonschot's interviews met vijf Kamer-veteranen de komende dagen op onze website. In hun volledigheid. Gratis en voor niets.

Kamerveteranen

‘Minder ik, meer wij’

In de interviewserie Kamerveteranen spreekt Leon Verdonschot het geheugen van onze democratie: de langstzittende Tweede Kamerleden. Waar de omloopsnelheid van parlementariërs steeds groter wordt, bestaan er uitzonderingen: de Kamerleden die al zo’n tien jaar of langer in ons parlement zitten. En die dus als weinig anderen weten of en zo ja, hoe onze parlementaire democratie het laatste decennium is veranderd. Deze week: Pieter Heerma (44), fractievoorzitter van het CDA en Kamerlid sinds 2012.

U bent de zoon van CDA-icoon Enneüs Heerma: gemeenteraadslid, wethouder, staatssecretaris, partijleider. Werd er veel over politiek gepraat bij u thuis? 

‘Mijn vader was heel veel weg. We aten meestal in etappes thuis: mijn broer en ik judoden, mijn zus zat op pianoles en mijn vader kwam door de week op zijn vroegst om half tien, tien uur thuis. We keken wel de actualiteitenrubrieken en waren in politiek geïnteresseerd, maar als ik aan mijn jeugd terugdenk, denk ik niet aan politieke gesprekken. In mijn vroege jeugd sowieso niet, dat bestond uit buiten spelen en judo. Maar dat mijn vader een bijzonder beroep had, dat kreeg ik wel mee. We hadden natuurlijk nog geen mobieltje, maar zo’n draaitelefoon. Dus ik was wel gewend dat ik op mijn negende die telefoon opnam, en dan hoorde: “Met Ruud Lubbers, is je vader er?”’ Lachend: ‘Ik had ook weleens een vriendje dat kwam spelen en dan opnam, en een minister aan de lijn had.’

Begreep u toen al dat als er bij verkiezingen een rode poster bij mensen voor het raam hing, die mensen andere opvattingen over de wereld hadden dan in jullie huis, met de groene poster?

‘Haha! In die tijd, de jaren 80, hingen inderdaad echt overal posters achter het raam, de hele straat vol. Als je jong bent, denk je niet na over de verschillen tussen sociaaldemocratie, christendemocratie en liberalisme. Toen dat besef bij mij ontstond, ging ik politicologie studeren. Omdat ik inmiddels een bovengemiddelde interesse had in politiek, maar ook omdat ik aanvankelijk eigenlijk in de journalistiek terecht wilde komen.’

‘Ik ben er nog steeds van overtuigd dat in de Nederlandse volksaard saai en degelijk nog steeds niet gelden als slechte eigenschappen’

De studie politicologie heeft, zeker in die tijd, een uitgesproken links imago. Was u de uitzondering?

‘Dat imago heeft de studie niet geheel ten onrechte, al studeerde ik aan de Vrije Universiteit, en die was minder spreekwoordelijk links dan de UvA. Ik denk dat ik minder links was dan gemiddeld. Grappig, trouwens: een van mijn jaargenoten was Esther Ouwehand. Ik denk dat zij iets gemiddelder was in de opvattingen in de collegebankjes dan ik, haha.’

Hoe werd u op zeer jonge leeftijd voorlichter van het CDA?

‘Mijn vader was fractievoorzitter tot 1997. Niet lang nadat hij is teruggetreden, is er longkanker bij hem geconstateerd. Net voor hij terugtrad, had hij Jack de Vries aangenomen als voorlichter bij de fractie. Jack kwam weleens bij ons thuis, en ik was vanuit mijn studie bezig met kiezersonderzoek. Daar raakte ik met Jack over in gesprek, en via hem kwam ik toen in een werkgroep van het CDA terecht. Vanuit daar ontstond in 2001 de mogelijkheid om mee te werken aan de verkiezingscampagne van 2002, de campagne dus waarin Fortuyn opkwam. De keuze was toen voor mij: promoveren aan de VU of een kijkje nemen in het hart van de democratie, als 24-jarig jochie. Het was ook de tijd waarin allerlei artikelen verschenen waarin het CDA werd afgeschreven, toen overigens op basis van peilingen van 24 zetels – dat gold als dramatisch. Maar in de campagne kwam Balkenende op, en werd het CDA opeens de grootste. In de tijd met de LPF, die ik het beste kan omschrijven als een knotsgekke periode. In ieder opzicht: mijn tweede werkdag was 9/11. Die campagne van 2002 was de campagne van het “Balkenende-effect”, met posters van Balkenende als Harry Potter, in een tijd dat “weg met paars” het gevoel was. Waarin Balkenende met een fris verhaal kwam over integratie en een ander zorgstelsel.’

Was hij, als antiheld, een atypische politicus?

‘Er is veel veranderd in de politiek de laatste jaren, maar tegelijkertijd ben ik er nog steeds van overtuigd dat in de Nederlandse volksaard saai en degelijk nog steeds niet gelden als slechte eigenschappen. “Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg” is niet voor niets een Nederlandse uitdrukking, die weinig goede vertalingen in het buitenland kent.’

Vandaar ook de lang durende populariteit van Mark Rutte?

‘Wellicht, ja. Voor een liberaal is het als persoon een sober mens.’

Daarna werkte u een tijd voor een zorgverzekeraar. Op papier lijkt dat veel saaier.

‘Op papier is dat zo, ja.’ Lachend: ‘En in de praktijk misschien ook wel een beetje. Maar ik had als jongste bediende tot hoofd voorlichting inmiddels van alles meegemaakt, en ik vond het tijd worden om iets anders te gaan doen. Een zorgverzekeraar is aan de ene kant een polisverkoper, maar er is ook een zorgkant: hoe krijg je de beste zorg voor de laagste prijs? Deze zorgverzekeraar was geen “gewoon bedrijf”, er zat ook een maatschappelijke drive in, en die sprak me aan.’

Waarom bleef u er niet zo lang, en ging u de Kamer in?

‘Mijn intentie was om er langer te blijven. Maar het kabinet-Rutte I viel in het voorjaar van 2012, en Sybrand Buma werd de CDA-lijsttrekker. Het is lastig om het in de politiek over vrienden te hebben – vrienden heb je in je privé-omgeving – maar Sybrand is echt een vriend, een politieke vriend.’

‘Er zijn meer analogieën met judo: het gaat ook in de politiek om druk en tegendruk, en om meebewegen. Al lijkt het in de plenaire zaal tegenwoordig af en toe meer op kickboksen’

Bleek u als oud-voorlichter goed voorbereid op het Kamerlidmaatschap?

‘Het antwoord daarop is heel politiek: ja en nee. Het is alsof je na jaren de fysiotherapeut te zijn geweest van het Nederlands elftal zelf het veld op gaat, of alsof je na jaren als roadie van een grote band opeens zelf het podium op stapt. Ja, het heeft enorm veel voordeel dat je de wereld kent, maar toch: als je er opeens zélf staat, is het toch anders. Opeens zélf voor die camera’s of voor de interruptiemicrofoon staan: a whole different ballgame. Het was alsnog vallen en opstaan.’

Het voordeel is dan weer dat u judoka bent: u kunt een val breken.

‘Zeker. En er zijn wel meer analogieën met judo: het gaat ook in de politiek om druk en tegendruk, en om meebewegen. Al lijkt het in de plenaire zaal tegenwoordig af en toe meer op kickboksen.’

Weet u nog waar u maidenspeech over ging? 

‘Dat was ergens begin 2013, ik was woordvoerder Sociale Zaken, Lodewijk Asscher was toen vicepremier en minister. Het was een debat dat ging over kinderbijslag en gezinnen. Mijn vader heeft in 1995 tijdens de Algemene Beschouwingen een pleidooi gehouden voor meer aandacht voor gezinnen, in het individualistische landje Nederland. Het CDA was toen net oppositiepartij geworden en stond er slecht voor, en de paarse partijen waren dolgelukkig met elkaar; eindelijk zonder ons. Tijdens de bijdrage van mijn vader brak er hoongelach uit in vak K: gezinsbeleid, dat vonden ze spruitjeslucht. Dat is me bijgebleven, omdat het niet leuk is als je vader wordt uitgelachen als hij gepassioneerd een pleidooi houdt. Mijn vader heeft zijn sporen verdiend in de volkshuisvesting, maar zijn pleidooi voor gezinsbeleid kreeg erna ook veel meer tractie. Zijn pleidooi kreeg iets visionairs, de blik van zijn tijd vooruit. Daar ging mijn maidenspeech over, en Lodewijk Asscher, een generatiegenoot van me, begon daar uit zijn hart op te reflecteren: dat hij toen al vond dat de reactie vanuit zijn eigen partij op dat verhaal niet terecht was. Dus ja, dat is een mooie herinnering voor me. Omdat ik het verhaal van mijn vader kon neerzetten, en ook vanwege de reactie van Asscher.’

Wat voor voornemens had u als beginnend Kamerlid, al dan niet geïnspireerd door uw voorgangers?

‘Toen ik de Kamer in kwam, in 2012, stonden we er slecht voor. Ik heb een intrinsieke drive die voorkomt uit de overtuiging dat we een te geïndividualiseerde samenleving hebben, waarin veel gemeenschapszin verloren is gegaan, en we als individuen de wrange vruchten plukken van het feit dat de overheid en de markt ons het slechtste van twee werelden geven. Die overtuiging komt terug in heel veel van mijn bijdragen van de afgelopen jaren. Voorbij het individualisme, minder ik, meer wij. Maar ik heb inderdaad ook veel geleerd van anderen. In 2002 en 2003 was ik voorlichter en ging het CDA onderhandelen. Daar was ik natuurlijk niet bij betrokken, maar ik zag wel Balkenende en Maxime Verhagen steeds terugkomen van die onderhandelingen, en er over vertellen. Wat ik van Verhagen toen al heb geleerd: onderhandelen is elkaar iets gunnen. Je moet niet alleen maar bezig zijn met waar je zélf mee thuis kunt komen.’

Is de Tweede Kamer van nu een wezenlijk andere dan de Kamer van toen?

‘Je moet altijd de gedachte relativeren dat nu, deze tijd, de enige unieke is, waarin dingen gebeuren die nooit eerder gebeurden. Daarvoor heeft historie een te cyclisch verloop. Maar tegelijkertijd vind ik het nu wel extreem. Kijk, die periode van de LPF was ook een verandering van een tijdperk, maar daarna hebben we onder Balkenende best een stabiele periode gehad, waarin normaal politiek is bedreven. De grote contrasten die spraken uit het recente onderzoek van de Atlas van Afgehaakt Nederland, dat uitlegt wie de winnaars en de verliezers van de globalisering zijn, zie ik als een erfenis van dertig jaar neoliberalisme. De overheid die de burgers als een klant aan een loket behandelt, het idee dat je kennelijk niet hard genoeg heb gewerkt als het niet goed met je gaat. En daar komt corona dan nog overheen, als een katalysator en vergrootglas van al het ongenoegen, en dat we elkaar niet in het echt zien, maakt het nog erger. In de politiek krijg je dan een tendens waarin een debat is bedoeld voor het maken van een filmpje op sociale media. Een vraag in een debat dient niet om een antwoord te krijgen, nee: het is om de ander zwart te maken en tegen je eigen achterban te kunnen zeggen: kijk eens hoe slecht hij is, en hoe goed ik. Dat werkt vergiftigend voor het publiek debat, zeker in een tijd waarin de neiging dat het toxisch wordt, al aanwezig is. Deels ook door de valse belofte van nooit meer economische krimp en van the end of history na de val van de Muur. En zaken als de gaswinning in Groningen en de toeslagenaffaire voeren nog extra het wantrouwen en de boosheid verder op, zeker in combinatie met een Kamer waarin het niet meer altijd draait om met elkaar dingen proberen te verbeteren. Ja, je moet dus oppassen alles als een unieke tijd te zien, maar ik zou wel denken dat het heel verstandig is als de politiek weer teruggaat naar saai en degelijk. En daarmee minder ophitsen en elkaar zwartmaken.

Wat het nog ingewikkelder maakt, is de staat van de journalistiek. We hebben in Nederland een traditie van een breed, sterk medialandschap. Maar sociale media hebben een gedachte laten landen waarin elk nieuws altijd voor iedereen gratis beschikbaar is, en waarin het idee verloren is geraakt dat je een professional hebt die integer zijn werk doet en dus ook geld kost. Ik denk dat ook hier de wal het schip gaat keren, gezien de huidige discussie over big tech en fake news. In de stad Boston is een échte krant opgericht met crowdfunding, omdat mensen weer behoefte hadden aan echt krantennieuws. Of een artikel veel kliks behaalt, kan niet het verdienmodel zijn, want dan is een journalist bezig met kliks verzamelen, niet met zijn rol in de democratie. Een breed mediabestel is cruciaal voor de controle op de macht.’

U schreef enkele weken geleden een opiniestuk in de Volkskrant over de verruwing van taal en de bedreigingen in onze Tweede Kamer. In de Kamer heeft u een voorstel gedaan om in kaart te brengen wat het verband is tussen die taal ín het parlement, en de bedreigingen búíten het parlement. Stel: dat verband blijkt er inderdaad, wat moet er dan gebeuren? 

‘Dit probleem is heel erg groot. In tal van plaatsen in Nederland zijn er geen wethouderskandidaten te vinden, omdat ze zo vaak bedreigd en geïntimideerd worden. Zo ver zijn we dus gekomen, dan hebben we echt een probleem met elkaar. Een voorbeeld uit Den Haag: Nikki Sterkenburg, een journalist en wetenschapper die onderzoek heeft gedaan naar rechts-extremisme, wordt in een Kamerdebat bij herhaling met naam en toenaam genoemd door een Kamerlid, en als de Kamervoorzitter hem erop aanspreekt dat dit niet kan, doet hij het nog een keer, en nog een keer, en nog een keer. Je weet dan al welk krantenbericht je de komende twee, drie weken kunt verwachten: zo iemand krijgt doodsbedreigingen. Die woorden in de Tweede Kamer en de aanwakkering daarvan op sociale media hebben effect op de echte wereld, en dat is echt een probleem.

De voorzitter van de Tweede Kamer en in commissiedebatten is geen onafhankelijk scheidsrechter, die kan alleen maar normeren op zaken die wij met zijn allen tot buiten de orde van het debat hebben verklaard. En die grens ligt heel ver: in de Tweede Kamer moet veel gezegd kunnen worden. Maar als veiligheidsdiensten mijn theorie staven dat dit soort gedrag in de Tweede Kamer direct effect heeft op intimidatie en dreiging met geweld, dan leidt dit ertoe dat mensen zich niet meer durven uit te spreken omdat hun persoonlijke veiligheid daarmee in het gedrang kan komen. En dat schaadt de democratie. En dus de vrije samenleving. Dat moet een objectiveerbare norm zijn om vervolgens te kunnen zeggen: dit is niet acceptabel. En om dus een regel af te spreken dat er ingegrepen moet worden als er wel wordt bedreigd of geïntimideerd. Dan ben je af van de situatie dat het ingrijpen in het debat zelf onderwerp van het debat wordt. Het feit dat woorden een grens over kunnen gaan: elke schoolklas waar een bully rondloopt, elke bus vol mensen waarin iemand begint te dreigen, begrijpt dat. Als we dat in de samenleving snappen, moeten we dat in de plenaire zaal van het hart van de democratie ook snappen, en moet je een objectiveerbare norm in het Reglement van Orde kunnen opnemen. Ter bescherming van ambtenaren, journalisten, wetenschappers, rechters; van het publieke belang. En dan kan de voorzitter dus de microfoon dichtdraaien.’

‘We zijn nu enorm gepolariseerd: flanken hebben vaak een eigen flank. Hoe extremer de mening, hoe meer aandacht die krijgt’

‘Ik zie het als een opdracht om met het CDA het politieke midden weer krachtig te maken,’ zegt u op uw site. Hebt u het idee dat de tijden van een grote, brede volkspartij met tientallen zetels ooit nog terugkomt?

‘Die opdracht van het midden komt in een tijd waarin politiek een spel via de flanken is geworden. In het debat over de regeringsverklaring heb ik in mijn bijdrage Merel Morre aangehaald, de voormalige stadsdichter van Eindhoven. Ze schreef ooit in een tweet: “Als de waarheid in het midden ligt, waarom kijken we dan steeds naar de uitersten?” Daar zit het voor mij. We zijn nu enorm gepolariseerd: flanken hebben vaak een eigen flank. Hoe extremer de mening, hoe meer aandacht die krijgt. Maar in onze consensusdemocratie geldt uiteindelijk dat we elkaar ergens in het midden moeten vinden. Maar als dat midden bang stil blijft, denkt iedereen dat het gaat om absoluut voor of absoluut tegen: je bent een klimaatdrammer of een klimaatontkenner. Maar 90 procent van de Nederlanders is geen van beide. Daarnaast: een volkspartij is voor mij een opdracht die losstaat van het zetelaantal.’

Bij een volkspartij denk je toch ook aan minstens enig vólk?

‘Haha. Jawel, maar het is een zetelaantal, geen mindset. Politieke partijen die alleen maar gaan voor zoveel mogelijk zetels, gaan vervolgens ook alleen maar de popie jopie uithangen. Hoe klein of groot je ook bent: je bent er voor de hele samenleving. Je bent niet voor de anywhere of de somewhere uit de Atlas van Afgehaakt Nederland, niet voor de spreekwoordelijke Prosecco-drinkende grachtengordel óf de mensen in Heerlen. De essentie is dat je ál die mensen wil verbinden.’

Ligt de lat hoger als fracties kleiner worden? Vroeger zaten er nog weleens mensen in de Tweede Kamer die je vier jaar lang nooit ergens gezien kon hebben.

‘Een kleinere fractie is absoluut meer aanpoten. Het harde inhoudelijke werk van zo’n ChristenUnie of SGP: daar kun je alleen maar veel respect voor hebben. En steeds meer fracties zijn klein. Wij zijn niet zó klein, maar wel veel kleiner dan we ooit waren. Het heeft ook een voordeel: de sfeer van een soort gideonsbende. Dat is echt veel moeilijker als je met veertig man zit, met versnipperde portefeuilles, en je belangrijkste onderwerp is “onderhoud achtbanen”. Ik denk dat het omslagpunt bij zo’n twintig zetels ligt. Bij minder dan twintig zetels moet je als fractie gaten met gaten vullen, en bij meer dan twintig ligt er nou eenmaal niet voor iedereen een heel spannende portefeuille in het verschiet.’

De laatste jaren van uw Kamerlidmaatschap hebben zich afgespeeld tijdens corona. Hoe groot was de tol daarvan?

‘Kijk maar eens hoeveel Kamerleden en ministers overspannen zijn geraakt in deze periode. Heel veel mensen zijn half uitgeput, en precies dat geldt voor de hele samenleving. Heel veel belangrijke onderwerpen, zoals volkshuisvesting, zijn in de ijskast gezet. Het ging om oplopende ic’s, mondkapjes, avondklokken, foto’s van te drukke winkelstraten. Nu we echt een andere fase ingaan, hónger ik werkelijk om weer aan de slag te gaan met volkshuisvesting, de hervorming van de arbeidsmarkt en andere belangrijke onderwerpen. Maar laten we eerlijk zijn: corona was de grootste crisis van de afgelopen vele jaren, je moet echt generaties teruggaan om in de westerse wereld en Nederland iets te vinden dat zo’n outside context problem was als deze pandemie. Alle landen waren zoekende; het is dan niet gek dat dit alles domineert. Maar ik ken inmiddels echt niemand binnen of buiten Den Haag die er niet helemaal klaar mee is.’

U bent nu een van de langstzittende Kamerleden. Voelt u zich dat ook?

‘Het meest confronterende ervan is het besef dat ik geen jonkie meer ben. Uiteindelijk vliegt de tijd in Den Haag. Voor je het weet, is er weer een jaar voorbij. Je verandert wel mee. Het maakt je bedachtzamer en rustiger. Dat heeft voor- en nadelen: misschien maakt het soms wel iets té relativerend. Maar eerst denken, dan doen – het heeft ook wel iets in een tijd waarin alles snel, woest en driest is.’

Ben jij ook zo iemand die graag haantje de voorste is? Mooi. Volg Nieuwe Revu dan op Facebook, dan krijg je de interviews als eerste te zien.

Interview
  • Maarten Albrecht