Jasper van Dijk (SP): ‘We moeten geen ingekakt burgerlijk ­parlementje worden’

We willen natuurlijk dat jullie op 16 maart goed geïnformeerd het stemhokje induiken. Daarom delen we Leon Verdonschot's interviews met vijf Kamer-veteranen de komende dagen op onze website. In hun volledigheid. Gratis en voor niets.

Kamerveteranen

‘We moeten geen ingekakt burgerlijk parlementje worden’

In de interviewserie Kamerveteranen spreekt Leon Verdonschot het geheugen van onze democratie: de langstzittende Tweede Kamerleden. Waar de omloopsnelheid van parlementariërs steeds groter wordt, bestaan er uitzonderingen: de Kamerleden die al zo’n tien jaar of langer in ons parlement zitten. En die dus als weinig anderen weten of, en zo ja hoe onze parlementaire democratie het laatste decennium is veranderd. De derde in deze serie: Jasper van Dijk (50), Kamerlid voor de Socialistische Partij sinds 2006.

U zat in Amsterdam in de gemeenteraad, maar u bent een Utrechter?

‘Ik ben een Utrechtse jongen, ja. Tot mijn negentiende heb ik in Utrecht gewoond, en toen ben ik uiteraard naar Amsterdam gedaan, want wat moet je immers doen als je weg wil uit Utrecht: dan ga je naar het vermaledijde 020. In 2017 ben ik teruggekeerd naar Utrecht, vooral omdat ik meer bij mijn 10-jarige dochter in de buurt wilde zijn, maar het had ook wel te maken met pretpark Amsterdam.’

Na de middelbare school ging u meteen politicologie studeren?

‘Ik heb eerst een tussenjaar gedaan. Toen ben ik naar Israël gegaan, waar ik in een kibboets heb gezeten.’

‘Als je een grote verkiezingsoverwinning behaalt, heb je één dag feest. Daarna begint de hommeles’

Dat jaar in Israël was omdat u niet wist wat u wilde, of omdat u dát wilde? 

‘Dat jaar duurde uiteindelijk vier maanden, want er kwam oorlog. Ik zat in die kibboets als 19-jarige hippie, mét haar, en toen stond in de Jeruzalem Post, ook in het Nederlands: “Bent u hier zonder noodzakelijke reden, ga dan naar huis!” Een noodzakelijke reden om daar te zijn had ik niet echt, dus in de kloterige, miezerige Hollandse wintermaand januari kwam ik terug in Nederland, en wat wás ik toen chagrijnig! Ik had geen idee wat ik in vredesnaam moest gaan studeren, werkelijk geen enkel idee. In die tijd, ik heb het nu over 1991, was communicatiewetenschappen hip en happening. Een vriend van me stuurde me toen een brief met de mededeling dat hij politicologie ging studeren in Leiden. Ik dacht: yes, politiek, dat lijkt me ook te gek. Maar niet in Leiden.’

Was politicologie wat u ervan hoopte?

‘Ik heb het vaak een beetje afgezeken als een klets- en praatstudie. Maar ik heb er gek genoeg het maximale uitgehaald, onder meer door simpelweg in cafés te lullen tot diep in de nacht.’

Waar komt uw engagement vandaan?

‘Ik ben heel politiek opgevoed door mijn ouders, die zeer maatschappelijk betrokken waren. Als kind stond ik al naast mijn ouders achter het kraampje “Utrecht tegen apartheid”. Ik heb een week gekampeerd in Dodewaard tegen de kernwapens, dat was in 1981. Mijn moeder was feministisch theoloog, en mijn vader liep ook mee met veel demonstraties in die tijd. Hij was meer van de PvdA, mijn moeder was van de PSP. Ik was als lagere scholier ook PSP’er, best wel intens, daar was weinig pacifistisch aan, haha. Volgens mij heeft de PSP de scholierenverkiezingen in mijn klas toen met 80 procent gewonnen, omdat ik iedereen wel even uitlegde wat ze moesten stemmen.’

Leidde dat als vanzelf naar de SP?

‘Ik heb na mijn studie nog een jaartje de lerarenopleiding gedaan, en heb nog voor de klas gestaan in Almere als leraar bij twee middelbare scholen. Ik gaf maatschappijleer en geschiedenis, maar na een tijd dacht ik: oké Van Dijk, het is nu wel afgelopen met dat freewheelen en vooral het toeschouwer zijn. Ik voelde me altijd diegene die praatte óver, in plaats van deelnam áán. Toen kwam de SP al gauw langs als een goede partij die een stevig tegengeluid liet horen. Ze hadden toen die Stem Tegen-campagne, dik in de neoliberale jaren van Wim Kok en Frits Bolkestein – hou jij ze dom, dan hou ik ze arm.

Ik werd in 1999 toen al snel fractiemedewerker in Den Haag, van Harry van Bommel. Hij heeft mij het politieke handwerk geleerd, en ik beschouwde die baan als de hoofdprijs. Toen ik solliciteerde en rondliep in de Tweede Kamer der Staten Generaal, dacht ik: volgens mij is dit mijn bestemming. Ik kwam er zo blij en vrolijk uit terug. Daarna ben ik in 2004 naar Brussel gegaan, om daar fractiemedewerker van de SP-fractie in het Europees Parlement te worden.’

Hoe beviel dat?

‘Het was ontzettend leerzaam, maar ook tragisch. Het Europees Parlement is best wel vermoeiend. Het gaat ’m natuurlijk niet worden, met die 27 landen en al die tolken. En dan elke maand een week lang in Straatsburg al die dolende zielen op de terrassen. De Hongaren, de Finnen, de Portugezen en Jasper van Dijk – nou, doe dan nog maar een biertje. In 2006 werd ik gemeenteraadslid in Amsterdam, en eind dat jaar kwam ik in de Tweede Kamer. Dat was het hoogtepunt van de SP: 25 zetels. En ook van mij. Ik stond op plaats 13. Jarenlang had ik naar Marijnissen en Van Bommel gekeken, nu mocht ik het eindelijk zelf gaan doen.’

Dat waren bijzondere verkiezingen. De PVV kwam nieuw in de Kamer met meteen negen zetels, en de PvdD met twee. En de SP werd groter dan de VVD, waarbij de nummer 2, Rita Verdonk, meer stemmen kreeg dan de lijsttrekker, Mark Rutte.

‘Die campagne was onvergetelijk, echt geweldig. Als ik toen iets zei in een zaaltje, begonnen mensen meteen te klappen. Het was alsof alles wat we toen deden in goud veranderde. En inderdaad, Wilders ging toen van een eenmansfractie als Groep Wilders naar negen zetels. Terugkijkend moet je constateren dat hij sindsdien het debat verregaand heeft bepaald. En we kunnen er lang of kort over lullen, maar daarna is de SP qua zetels een zware tijd tegemoet gegaan.’

‘In die zin is mijn loopbaan wel een beetje bitter: begonnen op het hoogtepunt, en daarna alleen maar minder zetels’

Hoe bezagen jullie de nieuwe Partij voor de Dieren?

‘Nou ja, die partij was een idee van Niko Koffeman, dezelfde Koffeman die een belangrijke rol heeft gespeeld in het in de Tweede Kamer krijgen van de SP. Hij was het die destijds zei: “Je moet niet zeggen waar je vóór bent, je moet zeggen waar je tégen bent.’ O, dacht Jan Marijnissen toen: dan proberen we dat. En ja hoor, toen kwam de SP in 1994 in de Kamer, met z’n tweeën. Hetzelfde gebeurt in 2006 met het duo Thieme-Ouwehand, ook naar een idee van Koffeman: een uiterst inventieve vinding. Daar werd enorm lacherig over gedaan, maar inmiddels hebben ze zeven zetels en staan ze op tien in de peilingen. Het is de enige partij op links die het goed doet, haha! Ik heb ze altijd serieus genomen, en Ouwehand is een geweldige vrouw.’

Dacht je dat jullie met 25 zetels in het kabinet zouden komen?

‘Balkenende, Bos en Marijnissen hebben ernaar gekeken, maar Balkenende heeft toen gedacht: ik ga niet met twee linkse jongens in een kabinet zitten. En toen werd het dus de ChristenUnie, of all parties. En stonden wij met 25 zetels aan de zijlijn. En waren wij opeens de grootste oppositiepartij. Stond ik daar als groentje als degene die dus volgens de regels van begrotingsdebatten het debat mag openen. Ik werd gelijk op het paard getild. Natuurlijk had ik al veel gezien bij Van Bommel en veel van hem geleerd, maar het is echt anders als je er zélf staat, het is toch een beetje Alice in Wonderland. Tegelijk was ik wel zelfverzekerd, omdat ik de best mogelijke voorbereiding had gehad. Als ik nu als dino – wat ik inmiddels ben – in de huidige Kamer kijk naar de new kids on the block, vind ik dat mooi om te zien. Zonder nu te sentimenteel te worden, denk ik dan: ja Jasper, zo was jij ook.’

Waar leerde u debatteren?

‘Grappig genoeg vooral bij de lokale zender van Amsterdam, Salto. Dat was echt freaky. Die zender werd gerund door een Colombiaan, Raul, met nog net geen dikke sigaar, die ik graag mocht. Die belde me dan dat ik op zaterdagavond 23.00 uur in de studio werd verwacht, en daar zat je dan in debat tot 04.00 uur met de meest uiteenlopende mensen. Ik heb daar zelfs nog gedebatteerd met die boef van de VVD, Ton Hooijmaijers, die erna in de bak terechtkwam wegens corruptie, en me in die studio nog uitmaakte voor stalinist.’

Is 25 zetels behalen alleen een voordeel? 

‘Als je een grote verkiezingsoverwinning behaalt, heb je één dag feest. Daarna begint de hommeles. Namelijk: de verdeling van de portefeuilles. Op dit moment heeft de VVD 34 en D66 24 zetels. Reken maar dat daar een hoop wordt geëlleboogd: ‘Dat is van mij!’ Haha! De meest ideale omvang voor een partij is eigenlijk veertien, vijftien zetels, want dan heb je één Kamerlid per minister. Zodra het meer wordt, krijg je ellebogenwerk, zodra het minder wordt krijg je stress, en elke week de keuze: wat laat ik vallen en wat kan ik doen?’

Toen u net in de Kamer zat, in december 2006, heeft Jan Marijnissen u geïnterviewd voor de online-interviewserie die hij toen had. Hij vroeg toen naar uw agenda, en u antwoordde: ‘De leraar moet weer leraar worden.’ We zijn nu zestien jaar verder, is daar iets aan verbeterd?

‘Dit is een rode draad in de publieke sector. Dit gaat over eigenaarschap. Van wie is het onderwijs? Van de leraar, of van een bestuurder in een ivoren toren met een auto met een chauffeur? Van wie is het ziekenhuis: dezelfde vraag. Van de verpleger of de baas? Van wie is het politiewerk? Et cetera. De hele publieke sector heeft te maken met hetzelfde probleem van schaalvergroting, verzakelijking en institutioneel wantrouwen. Leraren die op papier alles moeten bijhouden en daarop worden afgerekend. Dat is killing, funest voor de publieke zaak. En daar is te weinig in verbeterd. Al is er wel in 2008 het roemruchte parlementaire onderzoek van de commissie-Dijsselbloem geweest, en dat zorgde voor een schokgolf in onderwijsland. Dat doet hij wel echt goed hoor, dat zag je nu ook weer met zijn corona-onderzoek. Vlijmscherp pakt hij dat aan. Toen ook. Onze stelling was: onderwijsvernieuwingen zijn onderwijsvernielingen geworden, bestuurders hebben het te veel voor het zeggen gekregen, en de leraar is de sjaak – even in mijn woorden. Maar ook dat heeft uiteindelijk toch te weinig veranderd, die strijd om zeggenschap moet ook in het onderwijs nog steeds gevoerd worden.’

U hield uw maidenspeech op 27 maart 2007 bij een debat over particulier onderwijs. Was u zich zeer bewust van dat belangrijke moment?

‘Ik heb de avond ervoor, in mijn huurwoning in Amsterdam, nog eens goed naar mijn computerscherm gekeken, wetende: dit moet wel echt even goed lopen. Tegenwoordig vertellen mensen in hun maiden speech hun levensverhaal, dat was in mijn tijd wat minder. Ik heb me tot de inhoud beperkt. Maar dat is misschien ook mijn aard. Ik plaats op sociale media ook vrij weinig persoonlijke zaken.’ Lachend: ‘Als ik mijn dochter op Facebook zet, dan heb ik tien keer zoveel likes als wanneer ik meld wat er in Oekraïne moet gebeuren.’

‘Buitenlandse Zaken is een zware verantwoordelijkheid, en al ken ik inmiddels de mores wel, inhoudelijk zit ik er toch weer als de new kid’

De verkiezingen erna verloren jullie tien zetels. Slaat dat terug op het Kamerwerk? 

‘Nee, niet op het Kamerwerk, wel op je algehele welzijn. Het is natuurlijk een klap, en je wilt weer terug naar die gouden tijden. In die zin is mijn loopbaan wel een beetje bitter: begonnen op het hoogtepunt, en daarna alleen maar minder zetels. Maar als je in de Kamer een debat voert, ben je gewoon het Kamerlid, en dan moet het gewoon kloppen wat je zegt, of je nu 25 zetels hebt of één.’

Veranderde er veel aan het werk als Kamerlid toen de kabinetten-Balkenende werden vervangen door de kabinetten-Rutte?

‘Het Kabinet-Rutte I was wel een schok, niet alleen voor de Kamer, maar ook voor Nederland, want dat was het kabinet van VVD en CDA, gedoogd door Wilders. Die eerste toespraak van die drie heren was mooie televisie, dat wel. Dat was echt een dynamische tijd, in veel opzichten. Ik herinner me nog een werkbezoek dat ik toen had met Hero Brinkman, verkozen als Kamerlid voor de PVV. Brinkman vertelde me dat Wilders had gezegd: “Ik heb maar één fout gemaakt, en dat ben jij.” Haha! Hij is later ook opgestapt, en toen ging die coalitie van 76 naar 75. Maar ja: het werd dus anders. Balkenende was toch meer een klassieke regent, die ook echt was uitgeregeerd. Balkenende IV, dat was ook echt totaal verziekt en verzuurd. Het was tijd voor een nieuw tijdperk, en dat werd Rutte. Niemand wist op dat moment dat hij er nu nog zou zitten.’

Het Kabinet-Rutte I was door die gedoogconstructie en de onderlinge verhoudingen heel onrustig, blijkt uit alle verhalen die daarna erover zijn geschreven. Merk je dat, als Kamerlid? 

‘Het is een interessante vraag wat je als oppositiepartij überhaupt merkt van de dynamiek in een coalitie. En ook of het inmiddels rustiger is geworden. Want eigenlijk is het na Pim Fortuyn nooit meer rustig geworden in de Nederlandse politiek. Ik heb als medewerker van Van Bommel nog net die drie jaar Paars-II meegemaakt. Man, wat was dat een saaie boel! Met Kok en Melkert als absolute heersers van Nederland, en Dijkstal als goede tweede. Als SP konden we geen voet tussen de deur krijgen, Marijnissen kon zeggen wat hij wilde en dat was leuk voor de straat, maar in de Kamer haalden we weinig binnen. En toen kwam Fortuyn, en is de zaak wel echt opengegooid. Het dualisme is enorm toegenomen sinds 2002. Er is nu veel meer ruimte als oppositiepartij om zaken te doen.’

U heeft inmiddels verschillende fractievoorzitters meegemaakt. Maakt dat veel verschil, Marijnissen senior, Emile Roemer, Marijnissen junior?

‘En ik ben inmiddels een stuk ouder, dat scheelt ook. Ik begon als groentje onder Jan Marijnissen, en ben een stuk ouder dan Lilian Marijnissen, dat maakt al verschil. Jan was een stuk directiever. Als fractiemedewerker is dat heel helder werken: die man wist precies waar hij naar toeging, het plan zat al in zijn hoofd. Roemer was echt een teamplayer: we gaan met elkaar de lijnen uitzetten. Lilian zit er een beetje tussenin: ze is duidelijk een kind van haar vader, maar houdt ook echt van het teamwerk.’

Het groot is het verschil tussen de huidige Tweede Kamer en de Kamer waarin u ooit begon?

‘Enorm, echt e-norm. Toen kon je nog een meerderheid halen met twee, drie partijen. Dat is bijna ondenkbaar nu. We hebben nu negentien partijen en is het volgens mij een kwestie van aftellen voor het er twintig zijn. Dat is niet goed voor het parlementaire debat, alleen al vanwege de duur. Iedereen moet zijn plasje doen. Het begint soms bijna een beetje trekjes van het Europees Parlement te krijgen, waarin vijftig sprekers één minuut een statement maken, geen interrupties mogen maken, en vervolgens een Eurocommissaris een monoloog van een half uur houdt. Maar de Tweede Kamer heeft gelukkig de mogelijkheid tot het debat – en me dunkt! We zien elke dag Vera Bergkamp worstelen met de manier waarop die figuren van met name Forum, maar ook de PVV haar uitlokken en tarten tot en met. Zeer zorgelijk is dat, al helemaal in combinatie met het antisemitisme van Baudet. Het debat is enorm veranderd in dynamiek, maar ook in radicalisme, waardoor de Tweede Kamer veel meer dan vroeger wordt uitgeprobeerd. En er zijn ook andere accenten bijgekomen, en meer veelvormigheid. Sylvana Simons heeft bijvoorbeeld de identiteitspolitiek de Kamer binnengebracht, Volt Europa, de PvdD dierenrechten, en BBB de boeren.’

Aan dat tarten van de voorzitter lijken nu grenzen te worden gesteld. Hoe is dat voor een partij als die van u, die radicale maatschappijkritiek heeft, waar vaak ook een radicalere taal bij hoort. Het was Jan Marijnissen die ooit ‘even dimmen’ tegen de Kamervoorzitter zei, wat toen nog veel stof deed opwaaien.

‘We moeten geen ingekakt burgerlijk parlementje worden, waarin we elkaar op de schouders slaan: ‘Wat heeft u dat mooi gezegd!’ Bergkamp heeft nu gezegd dat woorden als ‘idioot’ en ‘knettergek’ niet meer mogen. Ik vind fascisme en oproepen tot geweld onacceptabel, maar laten we verder de vrijheid van het woord, en ook de creativiteit daarin, alsjeblieft bloeien. Anders wordt het heel benauwend.’

De laatste jaren van uw Kamerwerk hebben zich afgespeeld in totaal andere omstandigheden: tijdens een pandemie. Wat voor gevolgen had dat voor het werk?

‘Heel grote. Voor mij, maar ook voor de coronawoordvoerders van alle partijen. Ik las laatst dat er 55 coronadebatten zijn geweest. 55! Respect, echt respect voor al die woordvoerders, want dat is vaak nachtwerk geweest. Zeker het eerste jaar ging eigenlijk alles dat niet coronagerelateerd was naar het tweede plan. Maar om een heel concreet voorbeeld te noemen van een verandering in het Kamerwerk door corona: stemmen. Dat is een heilige bezigheid, het belangrijkste dat een Kamerlid doet. En stemmen deden we altijd plenair: dan moesten er 150 Kamerleden samen aanwezig zijn. Maar dat is per direct afgeschaft door corona, omdat we niet meer met z’n allen bij elkaar mochten zitten. Dus nu is het zo dat we bij stemmingen elkaar appen: ga jij? En dan kunnen die andere Kamerleden eigenlijk naar huis, behalve bij hoofdelijke stemmingen. Dat is een heel groot verschil. Het democratisch gehalte is daardoor afgenomen. Als je er met zijn honderdvijftigen zit, vóél je dat je de nationale democratie bent, dat je samen, met alle verschillen, de mening van het volk vertegenwoordigt. Dat is al twee jaar niet meer het geval. En daar kwam ook nog de verhuizing bij. Van het mooiste gebouw naar het eh...’

Ja, hoe zou u het nieuwe Kamergebouw omschrijven?

‘Als een kruising tussen Toren C en The Office.’

Wat is het nadeel van zo lang Kamerlid zijn?

‘De val is dat je blasé gaat worden. Did it, done it, dump it. Als dat gebeurt, moet je weg, en snel ook. Maar het feit is dat ik ben veranderd van portefeuille. Ik ben begonnen als onderwijsjongen, daarna ben ik doorgeschoven naar Defensie, daarna naar Sociale Zaken en Asiel, nu zit ik op Buitenlandse Zaken, Defensie, Europa, Asiel. En dat is wel echt een heel erg mooie portefeuille. Buitenlandse Zaken is een zware verantwoordelijkheid, en al ken ik inmiddels de mores wel, inhoudelijk zit ik er toch weer als de new kid.’

Het verloop in de Tweede Kamer is groot: zoveel Kamerveteranen zijn er niet meer. Is dat een probleem?

‘Ik vind het echt een voordeel dat ik uit vijftien jaar ervaring kan putten, en ik maak me ook wel echt zorgen over de duiventil. We hebben nu nog maar tien, vijftien oudgedienden, waar ik dan ook onder val. En dat merk je in het debat. Dat kan schadelijk zijn, want er móét geheugen rondlopen. Hoeveel films zijn er niet gemaakt over de ervaren politieagent en het jonkie? Die spanning en die dynamiek moet je hebben. Daarnaast moet je ook jonge aanwas hebben. Maar niet te veel, en nu is het te veel.’

Ben jij ook zo iemand die graag haantje de voorste is? Mooi. Volg Nieuwe Revu dan op Facebook, dan krijg je de interviews als eerste te zien.

Interview
  • Maarten Albrecht