Het laatste interview van Willibrord Frequin: ‘God, verdomme! Wat flik je me nou?’

Op Hemelvaartsdag overleed Willibrord Frequin aan hartfalen. Ook leed hij aan vasculair parkinsonisme. Hij werd 80 jaar. Kort voor zijn dood - toen zijn stemgeluid al zwak en broos was, maar de geest nog scherp - gaf hij zijn laatste interview, aan Nieuwe Revu. Met de afspraak dit als slotakkoord te publiceren wanneer hij er niet meer zou zijn. Dat moment is nu.

Het laatste interview van Willibrord Frequin: ‘God, verdomme! Wat flik je me nou?’

Hoe sta je tegenover de gedachte dat dit gesprek pas het publiek bereikt wanneer je zelf de finish reeds bent gepasseerd?

‘Dat is mooi. Dat mij de kans gegeven wordt om vanuit het graf een laatste zegje te doen. Zonder rem erop, maar gewoon hoe ik tegen bepaalde zaken van het leven - en dat daarna - aankijk. Op het moment dat ik dat nog kan, want ik weet niet hoe ik er in mijn laatste dagen bij zit. Waarschijnlijk minder goed dan nu. Maar dat hoort bij het ziektebeeld.’

Wat is de prognose?

Direct na het uitkomen van mijn boek (biografie Brutale Vlegel, februari 2022, red.) gingen we uit van ongeveer een half jaar. Toen wist ik: net na de zomer zou het best kunnen dat ik zelf besluit dat het genoeg is geweest. Maar het kan ook één jaar, twee jaar of zelfs nog langer zijn. Dat hangt af van de snelheid waarmee mijn lichaam achteruit gaat. Het is echter eerder dichtbij dan veraf. Dat vooruitzicht is niet leuk. Het is heel vervelend als je ongeveer weet wanneer je dood gaat. Je gaat berekender leven. Dus: Zullen we vanavond nog even naar ons vaste restaurant gaan? ‘t Bonte Paard in Laren of Moeke Spijkstra in Blaricum? Wat als ik het niet doe? Dan missen we die kans misschien, weet je wel. Ik stel niets meer uit. Tja, dat is heel raar.’

Waaraan merk je nog meer dat het einde nabij is?

‘Je merkt het ’t meeste aan mensen om je heen. Iedereen wil op bezoek komen en je spreken. Niemand vraagt hoe het met je gaat, want ze weten dat het kut is. Klote is. Iedereen weet dat er geen perspectief is. Dus ja, je zit te praten over de begrafenis of wat we nog zullen doen. Maar gisterenavond heb ik besloten dat we toch nog één keer naar Venetië gaan. Misschien moeten we iets regelen via de Zonnebloem. Dan nemen we iemand mee, een sterke bodyguard, of zo, die mij in een karretje kan voortduwen. Net als in die oude tijd. Of ze dragen me rond in zo’n stoel. Dat zou nog beter zijn. In Venetië is het namelijk veel trap op, trap af. En ik wil André Rieu nog wel een keer zien optreden.’

Waarom Venetië?

‘In 1978 was ik daar namens Brandpunt voor het eerst toen de nieuwe Paus, Johannes Paulus 1, 33 dagen na het aanvaarden van zijn ambt, dood ging. Die stad leek wel een sprookjesboek, zo prachtig. Ik was er echt van onder de indruk. Het is voor mij de mooiste plek op aarde. Rome is ook mooi en New York vind ik ook prachtig, maar ik hou echt van Venetië. Daar ben ik altijd heel graag geweest, ook samen met Gesina en eveneens met al mijn kinderen apart. Die dierbare herinneringen dragen alleen maar bij aan de schoonheid van die plek. Opnieuw naar NYC stond ook nog op mijn lijstje, maar ik wist al vrij snel heel zeker dat dat niet meer haalbaar was. Bleef Venetië over. Als laatste project voor het onontkoombare einde. Dat klinkt raar, maar het is wel zo.’

Moet het er ‘daarboven’ ook zo uit zien?

‘Ik denk dat de hemel een groot gebouw is met grote ruimtes. Daarvoor een hele mooie, grote ingang waar Petrus op me staat te wachten. Al verwacht ik eigenlijk wel dat God zelf mij afhaalt. Omgeven door mooie engelen, in het wit, met flinke borsten en dan zo’n spleetje ertussen. Het moet er wel gezellig en feestelijk zijn. Ik ben natuurlijk toch een Bourgondiër en ik heb het leven altijd heel gezellig gevonden. Meestal dan. Dat hoop ik in de hemel voort te zetten, waar al mijn vrienden en familieleden in een grote zaal met allemaal kleine barretjes en tafeltjes op met zitten te wachten. Zoals Herman Brood, bijvoorbeeld. En, niet te vergeten, Jan des Bouvrie.’

Wat zeggen ze tegen je?

‘Hè hè, eindelijk. Daar ben je. In mijn jongere jaren had ik namelijk überhaupt niet gedacht ouder te worden dan 33, dus ik heb het nog aardig lang volgehouden. Waarom ik dat dacht weet ik ook niet. Ik heb met mijn leeftijd twee andere vrienden overtroffen en niet te vergeten Gertje van de Wetering, mijn kapper. Hem zag ik iedere dag. Vaak ook in ’t Paard of Moeke. Dat is raar, hè. Dat mensen er dan ineens niet meer zijn. Eenmaal boven ga ik flink orde op zaken stellen. Dat meen ik serieus. De afdeling die daar voor de ellende hier op aarde zorgt en het ook allemaal maar toestaat moet flink de oren worden gewassen. De pijn die we als mensen kennen is nergens voor nodig. Waarom bestaat dat? Kijk naar Afrika. Dat is geen menselijke situatie zoals ze daar in sommige landen leven. Dat moet afgelopen zijn. Ik hoop zo dat al die Bijbelse verhalen kloppen. Als er na mijn dood geen hemel blijkt te zijn, dan zou ik me zwaar genaaid voelen.’

Die kans bestaat...

‘Helaas wel. Van de periode voor mijn geboorte weet ik ook niks. De pastoor zei dat ook toen ik met hem mijn eigen uitvaart besprak. Wat er was en wat er komt weten we niet. Enkel wat we op dit moment voor ons zien. Misschien kan ik na mijn dood een teken geven, al vind ik dat zelf allemaal maar bijgeloof. Voordat de moeder van Gesina (Lodewijkx, Willibrord’s echtgenote, red.) overleed, gaf ze aan als lieveheersbeestje terug te komen. Dat is het ‘gelukspoppetje’ in haar familie. Gek genoeg verschijnt ze bij haar niet zo vaak, maar ben ik er wel regelmatig een tegengekomen. Zelfs in jaargetijden dat er helemaal geen lieveheersbeestjes zijn. Dan maakte ik een foto en stuurde ik ‘m naar Geesje.’

Verdien je de hemel, Willibrord?

‘Jazeker. Zeer. Ik ben altijd heel goed geweest voor de medemens. Ook door mijn werk, waarin ik via mijn reportages geld ophaalde voor hen die het nodig hadden. Vele miljoenen heb ik in m’n eentje binnen geharkt. Met De Week van Willibrord heb ik ook mensen individueel, dus diegene die tussen wal en schip waren geraakt, geholpen. Daar klopte ik gerust voor aan bij een burgemeester of de commissaris van een bedrijf. Ik merk eigenlijk in de laatste periode van mijn leven pas hoeveel succes ik heb gehad. Mensen waren daarin zo aardig voor me. Dan kreeg ik bijvoorbeeld via het café weer een brief van iemand toegestuurd die me sterkte wenste. De ene loftuiting na de andere kwam voorbij. Ik weet godverdomme niet wat ik meemaak. Het is alsof ik al een beetje in de hemel ben. Echt ongelooflijk. Dat heeft me echt geraakt. De enorme warmte van de mensen. En de hoeveelheid waarmee dat gepaard gaat. Zelfs premier Mark Rutte had een toespraakje voor mij. Dat is toch wel wat. Dan ga je toch nadenken en besef je dat je blijkbaar iets hebt betekend voor de samenleving. Dat maak ik toch nog maar even mee. Ik heb hem direct een gesigneerd exemplaar van m’n boek toegestuurd.’ (onderaan dit artikel reageert de premier op verzoek van Nieuwe Revu opnieuw op het overlijden van Willibrord, red.)

De rest van het laatste interview met Willibrord Frequin lees je op Blendle of in de nieuwste editie van ons blad. ‘Met mijn kinderen heb ik, bij leven, regelmatig ‘afscheidsetentjes’ georganiseerd. Al ver voordat ik ziek werd. Zo kunnen ze nu niet zeggen dat ze nog met vragen zitten. Alles is besproken.’

Interview
  • Paul Tolenaar