Kijk,’ zegt Marcel Hensema, ‘dat is de burgemeester.’ Hij zwaait naar de man die we vanuit de woonkamer van Marcels tweede woning in een schilderachtig Gronings dorpje voorbij zien fietsen. De burgemeester steekt vriendelijk een wijsvinger in de lucht. ‘Die meneer beheert alles in het dorp: van de ijsbaan hiernaast het huis tot de begrafenisvereniging. Laatst sprak hij me aan: waarom ik nog steeds geen graf had gekocht. We hebben dit huisje nog niet zo lang, maar hij vond het tijd worden. Ik vroeg hem wat het kostte. 1000 euro. En hoelang heb je dat graf dan, vroeg ik. Voor de eeuwigheid. Niet duur, hè? En dan kan ik dus dáár liggen, pal tegenover ons huis. Als er een begrafenis is, staat de burgemeester altijd verdekt opgesteld achter het schuurtje hier voor de deur. Zodra de kist het graf in zakt, zwaait hij richting het duizend jaar oude kerkje aan de achterkant van ons huis en dan beginnen ze daar meteen de klokken te luiden. Het is eigenlijk van een andere tijd, maar ik vind dat fantastisch.’
Hij staat er nu krap een jaar, deze kleine houten kubuswoning met puntdak. Twee slaapkamers en een badkamer beneden, de woonkamer met keuken daarboven. Een bank, een stoel, een eettafel en in de hoek Marcels gitaar. Twee enorme ramen bieden uitzicht op de ijsbaan aan de ene kant en weilanden plus begraafplaats aan de andere. Het is er behaaglijk warm dankzij een convectorkacheltje. ‘In Nederland amper te krijgen, deze vond ik in België.’
De 52-jarige acteur, zanger en theatermaker met zachtwarme stem en Groningse wortels serveert koffie met opgeschuimde melk en stukjes banketstaaf – dit vanwege Sinterklaas, die daags na het interview zijn verjaardag viert. ‘We hebben de intocht van de Sint ook meegemaakt. Die kwam aan bij het dorpshuis, hier om de hoek. Met echte zwarte pieten, dat dan weer wel. Dat soort dingen veranderen kost gewoon meer tijd in de provincie. Het gebeurt echt wel, maar je moet er hier niet met de botte bijl in gaan. Dat zou je soms wel willen, maar dat werkt niet. Ik ben zelf ook meer van de zachte manier, ik houd niet van dat harde. Gisteren heb ik op RTV Noord een liedje gezongen van Henny Vrienten: Het gaat niet over. In Gronings dialect, dat is een tic van mij, dat ik Groningse teksten op bestaande liedjes bedenk. Meestal houd ik ze voor mezelf, maar dit liedje vond ik te mooi. Hoe dan ook: ik heb twee aanpassingen in de tekst gedaan, een zin veranderd in ‘het maakt niet uit of je he, ho of bi bent’ en een andere in ‘het maakt niet uit wat je kleur is’. Dat is mijn manier, het publiek op een zachte manier laten weten wat ik voel. Ze laten nadenken over hoe het óók kan. Het nummer wordt hier nu veel gedeeld, het wordt opgepikt. Zo kun je die verandering volgens mij ook bewerkstelligen.’
Marcel woont al bijna een leven lang in Amsterdam, samen met vrouw en kinderen, maar zijn roots blijven altijd belangrijk voor hem – hij maakt bijvoorbeeld al jaren solotheatervoorstellingen in Gronings dialect. Vlak voor de coronacrisis losbarstte, zagen zijn vrouw en hij dit stukje grond te koop staan op Funda. Een klein dorp in het noordoosten van Groningen, 175 inwoners, zijn ouders in de buurt, uitzicht op de ijsbaan die in de zomer verandert in een weilandje met lief lijke grazende schapen. Pittoresker kun je het niet krijgen, ze waren meteen verkocht. Het project moest een jaar worden stilgelegd vanwege de crisis – ‘mijn hele business stortte in’ – maar nu zit hij er toch maar mooi. En vaak ook: ‘Dit mag dan ons tweede huisje zijn, maar ik zit hier echt veel. Ik kom hier vandaan, spreek de taal en voel me thuis. Hier kom ik tot rust.’
Hoe reageerde de gemeenschap op de komst van een BN’er in het dorp?
‘Toen we de grond kochten, had het vijf jaar lang braak gelegen. Het stond vol met braambossen, we waren weken bezig om alles eraf te halen, nieuw gras in te zaaien. En het duurt ook nog wel even voor de haag begroeid is, dus eigenlijk hebben we amper privacy. Die grote ramen helpen ook niet mee. Omdat bijna iedereen hier een hondje heeft en veel wandelt, werden we dus min of meer gedwongen met al die mensen een praatje te maken. En dat is goed, want daardoor kennen we nu veel mensen uit het dorp. Zie je die appelboom daar? Schijnt de lekkerste appels van het dorp te hebben, dus toen het terrein braak lag, kwam iedereen hier plukken voor hun appeltaarten. Tegen alle mensen die erover begonnen, zeiden we: pak maar wat je nodig hebt. Een meneer van 92 komt om de zoveel tijd met zijn autootje langs om alle gevallen appels van de grond te rapen. En dan staat er een tijdje later ineens een potje appelmoes voor de deur. Zo charmant. Net als de buurjongens van hier tegenover. Die lijken zo weggelopen uit de Kameleon-boeken. Ze hebben ons geholpen met bramen weghalen en maaien. Ze zijn pas 9,10 en 12 jaar, maar ze kunnen allemaal tractor rijden en doen voor bijna iedereen in het dorp de tuin. Daarnaast doen we ook echt mee aan de dorpsactiviteiten. Laatst was er een volleybaltoernooi en één keer per maand is het “bie proat’n” – bijpraten – in het dorpshuis. Gaan we ook vaak naartoe. Je blijft altijd een buitenstaander, maar volgens mij blenden we wel redelijk in.’
Zou je hier permanent kunnen wonen?
‘Nee, ik wil niet weg uit Amsterdam. Ik haat het soms, de agressie en gejaagdheid staat me tegen, maar er is ook een heleboel leuks. Ik vind het lekker om op mijn fietsje naar een nieuwe film te gaan en er is altijd wel een voorstelling, concert of museum waar je naartoe kunt. Dat vind ik fijn, net als de reuring van de stad. Maar het is heel prettig om met één been in beide werelden te staan, zeker nu de kloof tussen stad en platteland steeds groter wordt, helemaal in Groningen waar we met al die aardbevingen zitten. Binnenkort hebben we weer een bespreking in het dorpshuis, want ons dorp is een van de vier pilotdorpen die als eerste versterkt worden. Klinkt mooi, maar het is nu alweer ontzettend vertraagd. Het blijft een ellende. Ik heb het zelf nog niet meegemaakt, maar er zijn buren die onlangs weer in hun bed lagen te schudden en de mevrouw die tegenover de kerk woont, kan al zes jaar haar huis niet in. Pas volgend jaar gaan ze beginnen met het versterken van haar huis. Dat is zo ingrijpend. Toen er in Amsterdam door de bouw van de Noord/Zuidlijn wat scheuren zaten in panden op de Vijzelgracht werden er meteen gehaaide advocaten op gezet. Hier worden mensen lamgeslagen door bureaucratie. Door types die bij je thuis de schade komen opnemen, een plan bedenken en daar een dik rapport van 50.000 euro over schrijven. Van dat geld had dat hele huis versterkt kunnen worden.’
Jij springt altijd meteen op de barricaden als het over Groningen gaat.
‘Dat is waar, maar het is ook zo dat er in interviews altijd naar gevraagd wordt. Als ik word gebeld door een talkshow gaat het nooit over de nieuwe serie of film waarin ik speel, maar altijd over Groningen. En als jij me er nu iets over vraagt, geef ik netjes antwoord.’
Ik zal het woord Groningen niet meer noemen.
Lachend: ‘Dan moet je even nadenken, hè? Waar gaan we het nu in godsnaam over hebben?’
Laten we het hebben over De stamhouder, de nieuwe Avrotros-serie waarin je speelt. Fijne rol?
‘Ja, heerlijk. De serie is gebaseerd op het gelijknamige boek van Alexander Münninghoff, een waargebeurd verhaal. Ik speel Frans, Alexanders vader, een aan de alcohol verslingerde oud- SS’er. Dan heb je genoeg vlees om mee te spelen, zeg maar. Ik vind het vooral leuk om me in zo’n rol te verdiepen, research te doen, te voelen wat het betekent om op te groeien in een situatie als die van Frans. Hij was veertien, had een fantastisch leven in Letland, speelde met vriendjes en moest ineens weg omdat de Russen binnenvielen. Natuurlijk wil je dan vechten om je dorp terug te veroveren, dat is menselijk. Ik vind het interessant om me in zo’n man te verdiepen, me voor te stellen hoe ikzelf zou reageren op zo’n situatie. En ik wil zo’n man waar dat mogelijk is toch nog iets sympathieks meegeven, hoe verschrikkelijk de dingen ook zijn die hij heeft gedaan.’
Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't via Blendle of in de nieuwste Revu.
- ANP