DeWolff Frontman Pablo van de Poel: 'Computers zijn niet bedoeld voor muziek'

Het grandioze nieuwe album van DeWolff brengt het trio op dit moment langs de Nederlandse clubs, en deze zomer weer naar veel festivals. Frontman Pablo van de Poel (31) over de strijd tegen perfectie. ‘Ik vind ontwikkeling geen voorwaarde voor mooie kunst.’

Pablo van de Poel

Voor het huis van Pablo van de Poel staan een bandbusje en een klassieke Jaguar. Het leven van de frontman van DeWolff samengevat: hij houdt van touren, en van vroeger.

Van de Poel is geboren in Geleen, woonde jaren in Utrecht, maar is nu terugverhuisd naar Zuid-Limburg, naar een dorpje tussen Geleen en Maastricht. Zijn nieuwe huis is, uiteraard, oud en karaktervol. Af en toe gooit hij een blok hout in het kacheltje dat zijn woonkamer verwarmt. Na jaren op 50 vierkante meter in Utrecht gewoond te hebben, bevalt het hem goed, leven met ruimte en groen. Als hij door zijn tuin via het bos naar beneden loopt, komt hij bij een van de weinige middenstanders in zijn dorp: de bakker. Laatst kocht hij er een vlaai en enkele broden. Kreeg hij dat wel mee op zijn fiets, vroeg de bakker, uiteraard in het dialect. Geen idee, zei Pablo. Ik kom het wel even brengen, zei de bakker, en leverde de vlaai en broden bij zijn voordeur af. Hij bedoelt maar: het leven is goed hier.

De aanleiding voor ons gesprek is het nieuwe album van DeWolff, het fantastische Love, Death & In Between. De drie leden van DeWolff waren al zeer productief toen Pablo’s jongere broer Luka nog minderjarig was, en geen coronacrisis heeft erna die productiviteit kunnen temmen. Op hun nieuwe album voegen ze nadrukkelijk soulinvloeden aan hun psychedelische rockgeluid toe.

Het hoogtepunt van jullie nieuwe album is Rosita, een episch nummer van 16 minuten en 30 seconden.

‘Dat is voor mij wel de hoeksteen van het album. We wilden er eigenlijk zelfs het album mee beginnen. We dachten toen al: als we dit ooit live gaan spelen, wordt dat helemaal de shit. In Paradiso hebben we dat in januari voor het eerst gedaan. Toen duurde hij zelfs 20 minuten. Gedurende de hele Nederlandse clubtour hebben we de bassist, percussionist, drie blazers en twee zangeressen erbij met wie we het hebben opgenomen.’

Er zit een duidelijke knipoog naar With a Little Help From My Friends in, op het eind.

‘Omdat veel nummers op dit album spontaan zijn ontstaan, heb ik me vaak afgevraagd: bestaat die niet al? Soms laat ik het aan anderen horen: herken je dit? Nee, hoor. Chill, dan kunnen wij het gebruiken. En vervolgens tourden we met Toto, en die spelen dat nummer live. Dus wij stonden naar hun show te kijken, keken elkaar aan: kút, natuurlijk, daar is het van! De Joe Cocker-versie van dat nummer! Maar toen hadden we het al opgenomen. We maakten ons nog even zorgen: mág dat wel? Maar ja: het is een cover van The Beatles, dus er zitten geen auteursrechten op die versie. Soms sta je er helemaal niet bij stil, zo’n invloed, omdat je bijvoorbeeld helemaal bent gefocust op de tekst op zo’n moment.’

In een van de vele lovende recensies van het nieuwe album stond dat het leek ‘alsof de drie leden de afgelopen tijd hebben geleefd op een streng luisterdieet van Otis Redding, Ray Charles, James Brown en heel veel gospel’.

‘Ik moest lachen toen ik dat las, want dat is echt precíés wat er is gebeurd. De laatste drie jaar luisterde ik vrijwel alleen maar soul thuis, van Ray Charles tot Sam Cooke. In die kast achter je staat een platenbox, Atlantic Rhythm & Blues, dat is het beste van dat label van 1947 tot 1974, precies de gouden periode, en dat heb ik echt heel veel geluisterd.’

En die gospel?

‘In 2019 ben ik met Nikki, mijn vrouw, naar Memphis geweest. Al Green heeft daar een kerk. Op zondag leidt hij soms de mis. Het was zondagochtend toen we daar waren, maar er stond wel in onlineteksten over die kerk: “Hij is er meestal niet, en het is beter om later te komen dan om eerder te vertrekken, want dat vinden ze niet oké, en die missen duren soms vier uur.” Dus wij kwamen daar aan, en de mis was al bezig, en we horen het gebouw gewoon tríllen van het heftige volume. Wacht.’

Pablo pakt zijn telefoon en laat filmpjes zien van de kerk vanbuiten, en vervolgens vanbinnen. En inderdaad. ‘Kijk, daar heb je ’m. Al Green! Het was echt niet normaal wat ik daar aanschouwde. Ik zat er tien seconden toen de tranen al over mijn wangen stroomden. Zo vet, het was net een film. Het voelde als de essentie van muziek maken. Ik dacht: als ik maar een fractie van dit in onze muziek kan verwerken, dan zou dat al heel mooi zijn. Vroeger konden we heel veel nadenken, vooral over complexiteit, en nu hebben we onze wezens laten spreken. Gedacht: dit voelt goed, dus dan ís het goed. En ook de daaropvolgende gedachte: ja, voor ons nú, maar hierna dan ook voor de rest van de wereld? Dat externe brein, dat heb ik daarna snel afgeschud. Als je met elf mensen in één ruimte live opneemt, gaat dat niet per se je beste performance zijn. Dus de verleiding om dat opnieuw op te nemen, heb ik heel lang gevoeld. Maar dan is de vraag: wat is belangrijker? Het dogma dat we alles live gaan doen deze keer, of een goed eindresultaat? En dan is bij die tweede de vervolgvraag: wat is een goed eindresultaat? Er staan dus ook foutjes op, dat is met die manier van werken onvermijdelijk. In Rosita staat een tekstfoutje.’

Jij noemt dat een foutje, maar die staat op je album, dus dat is nu de goede tekst.

‘Ja, precies. Haha. Als ik hem nu live goed zing, is dát fout. Het moeilijkste nummer was Gilded, dat hebben we zeven keer opnieuw gedaan. De dag erna zei Christophe, onze engineer, dat hij even met ons wilde praten. Hij was een heel rustige, introverte man, dus wij dachten dat hij gek werd van onze drukte. Maar hij zei dus dat hij het nummer waar we de dag ervoor zeven takes van hadden opgenomen, per ongeluk had gewist. En dat we dat dus opnieuw moesten doen. Het rare was: ik was opgelucht, want ik dacht dat zijn zin ging eindigen met Rosita, dat hij dát had gewist. Haha! Hij was superzenuwachtig om dat te vertellen, maar we waren allang blij dat het Rosita niet was. En hij was ook zo lief dat we helemaal niet boos konden worden. “Geeft niet joh, we vonden ’m toch al niet zo goed, komt wel goed.” We blijven Limburgers, hè?’

Maar de afspraak met jullie zelf was dus: het móét live. Je noemt dat een dogma. Was er dan geen enkele ruimte? Waarom niet één zinnetje opnieuw opnemen? Niemand zal je dat kwalijk nemen. Of het zelfs maar weten.

‘Klopt. Maar het is een slippery slope. Als die deur eenmaal openstaat, ga je er doorheen. En loop je ook door naar de volgende deur. Dat is met digitaal opnemen ook zo: als iets niet helemaal strak is, ga je het rechttrekken, maar waarom zou je dan niet álle andere dingen ook rechttrekken? Dan wordt het weer dat ding dat wij als mensen hebben: dat we er eigenlijk niet goed tegen kunnen dat we mens zijn. Dus moet alles machinaal, recht, strak. En ik vind kunst daar niet de plek voor. Kunst is de ultieme uiting van ons als mensen. Daarom wilde ik daarvoor waken.'

Als je een plaat opneemt met elf mensen, nader je dan het punt waarop je een dirigent nodig hebt?

‘Ja, in ieder geval iemand die in zijn handen klapt en dan zegt: “Jongens, even opletten nu.” Maar ik wilde die iemand niet zijn, haha. Het is wel veel chaos: drie mensen willen beginnen, net als drie anderen nog buiten staan te lullen. En als die dan weer naar binnen kwamen, waren er weer drie anderen weg. Ik denk dat een band echt laten bestaan uit elf mensen niet werkt als je dat ook nog democratisch wil aanpakken. Het zijn namelijk ook elf meningen.’

Maar niet alleen jullie muziek, ook jullie opnamemethoden zijn dus letterlijk niet van deze tijd.

‘Als je naar die platenkast achter je kijkt en langs de planken gaat, zie je dat vrijwel alle muziek erin van vóór 1975 is. En dat geldt voor Robin en Luka ook: alle muziek die ons echt aanspreekt, is oud. Ik vind het logisch dat als je zo baadt in die muziek, dat wat je zelf maakt daar iets van wegheeft. In het verleden hebben we wel een brug geslagen tussen die muziek en onze tijd, maar de muziek waar we zelf naar luisteren heeft nou eenmaal niet zoveel te maken met nu. Ik zie niet meer in waarom kunst zou moeten meegaan met de tijd. Ik zie het meer als een grote ballon die steeds meer wordt gevuld. Dus ik vind ontwikkeling ook geen voorwaarde voor mooie kunst. Het expressiemiddel is nog steeds dezelfde twaalf tonen, en de tekstuele thema’s zijn ook nog steeds dezelfde, maar dan in de taal van nu. Koste wat kost met je tijd meegaan zonder dat je dat zelf echt voelt, komt op mij over als het volgen van trends. En met voorbije trends liggen de milieuparken inmiddels vol. De hoogste kunstvorm is voor mij individuen die sámen iets creëren. Dat is tijdloos. Elke Netflix-serie zit vol met oude muziek. Er is op dat gebied iets ontstaan in de jaren 40, en dat is tot bloei gekomen tot het begin van de jaren 70, eigenlijk eind jaren 60. Wat daarna is gekomen, voelt voor mij heel vaak vluchtig. In ieder geval vluchtiger dan die oermuziek. Mijn hoogste doel is: boven de trends staan.’

Als jij dus naar een gemiddelde popzender luistert, moet je een soort ander universum binnenwandelen. Met Auto-Tune op stemmen, beats zonder drums, perfect gladde producties. Op veel festivals staan steeds minder gitaarrockbands.

‘Ik vind dat doodzonde. Ik wil niet de oude man uithangen, maar je kunt zóveel vreugde halen uit samen muziek maken. Toen mensen dat nog massaal deden, had je ook een eindresultaat, maar nu gaat het alléén nog maar om het eindresultaat. De weg erheen doet er niet meer toe. Maar ik denk dat die weg er wél toe doet, en ik denk ook dat je tot grotere hoogtes kunt stijgen als je dat toelaat in je proces. Maar het is natuurlijk veel praktischer, gemakkelijker, goedkoper en laagdrempeliger om je laptop te pakken en Ableton te openen. Mijn onpopulaire mening hierover luidt: de computer is niet bedoeld voor muziek. Muziek maak je sámen. Als je eenmaal bepaalde elementen toelaat, is het einde zoek, en kun je doorgaan tot het punt dat er helemáál geen mensen meer nodig zijn. Dan maak je muziek met A.I.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu!