Peter Kistemaker: ‘In mijn jeugd was ik veel alleen. Mijn vader had geen aandacht voor me en mijn moeder zat me op mijn huid. Zij was Duitse. Op school, in de Rivierenbuurt in Amsterdam, werd ik om die reden gepest. En niet alleen daarom, uiterlijk zat het ook niet mee. Mijn kleding klopte niet en mijn haar was geknipt alsof ik uit een klooster was weggelopen. Ik was ook nog eens een van de eersten met een bril. Brillenjood noemden ze me, wat ik achteraf, als kind van een Waffen-SS’er, best grappig vind.’
‘Verbaal kon ik me goed tegen alle pesterij verweren, maar juist omdat ik vlijmscherp was met mijn tong, maakte ik de andere jongens pislink. En ik had de kracht van een fruitvlieg. Kregen ze me te pakken, dan was ik de lul. Dan was het weer hollen voor kleine Petertje. Ik moest omwegen maken door de buurt en door de bosjes kruipen om op school te komen. Ze sloten me eens op in de kofferbak van een sloopauto en lieten me daar liggen. In het zwembad hielden ze me zo lang onder water dat ik bijna verzoop.’
‘Laatst had ik het erover met de twee oudere kinderen uit de eerste relatie van mijn vrouw. Die hadden ook een kutjeugd. Vader en moeder waren gescheiden. De vader claimde hen, waardoor ze bij hem kwamen inwonen. Stiefmoeder was er een uit een verschrikkelijk sprookje. Ik zei: je kunt twee dingen doen. Je kunt je door zo’n jeugd kapot laten maken, of je zegt: fuck you, het maakt me sterker. Als je je laat afbreken, geef je de mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn de macht om dat te doen. Die maak je dan de baas over jezelf. Daar moet je nooit aan toegeven. Dat was altijd mijn leidraad in het leven en dat is het nog steeds. In die zin lijk ik als twee druppels water op mijn vader. Hij had een onverzettelijk karakter dat niet te breken was.’
Zonder werk
Zomer 1940. Henk Kistemaker, de vader van Peter, zit werkloos thuis. De jaren van economische crisis zijn amper voorbij, maar na de bezetting van Nederland door de Duitsers is het vinden van een baan er niet eenvoudiger op geworden. Henk heeft een mulodiploma op zak. Een avondopleiding tot scheepsradiotelegrafist en radiotechnicus kon hij door de oorlog net niet afmaken. Net als veel van zijn klasgenoten was hij bovendien al voor zijn eindexamen door Shell gecontracteerd als mobiele operator. Ook daar gaat met de inval van de Duitsers in mei 1940 een streep doorheen. Zeven maanden lang zit hij zonder werk.
Al een paar maanden na de bezetting begint de SS soldaten te rekruteren. Overal in de stad hangen posters met de oproep dienst te nemen als vrijwilliger. Henk denkt: alles beter dan niks doen. Hij is achttien en wil spanning en avontuur in het leven. Hij meldt zich aan voor een keuring bij de Waffen-SS, en wordt onmiddellijk aangenomen. In februari 1941 tekent hij voor de duur van de oorlog bij de Waffen-SS.
Peter (1956, kaal hoofd, 1,80 meter, bril, tatoeages op zijn armen): ‘Hij was zich helemaal niet bewust van de dictatuur in Duitsland of van het antisemitisme. Ik denk dat hij pas met zijn opleiding bij de Waffen-SS geconfronteerd is met die denkbeelden van de nazi’s. Met ideologie had hij niet zoveel, wél met de instelling van de Duitsers: ordnung muss sein en je doet wat je gezegd wordt.’
Na zijn opleiding in het Waffen-SS Ausbildungslager in Sennheim wordt Henk in juli 1941 overgeplaatst naar het Oostfront. Nog steeds achttien is hij als ze hem inzetten voor Operatie Barbarossa, de aanval van de Duitsers op de Sovjet-Unie. Aan het front doet hij dienst bij een MG42-machinegeweergroep die onderdeel uitmaakt van een volledig Duits regiment.
‘Als klein kind zat ik bij mijn vader op schoot en vertelde hij enthousiast over zijn ervaringen in het leger,’ zegt Peter. ‘Alles wist ik over zijn periode bij de Waffen-SS. Ook de macabere dingen. Ik was pas zes toen hij beschreef hoe een vriend van hem door zijn hoofd was geschoten. Door al die verhalen kreeg de dood voor mij een mystieke aantrekkingskracht. De onbegrijpelijkheid ervan intrigeerde mij.’
‘Ik vond het prachtige, spannende verhalen. Het was ook fijn om even dicht bij mijn vader te zijn. Hij was een afstandelijke man. Normaal gesproken keek hij niet veel naar me om. Maar zat ie op zijn praatstoel, dan had ik hem voor mij alleen en luisterde ik ademloos naar wat hij zei. Geen idee had ik dat mijn vader vertelde over de foute kant van de oorlog. Dat besef kwam pas toen ik op de middelbare school zat.’
Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest 't in de nieuwste Revu. Vanaf vandaag verkrijgbaar!
- Rick Blom