Aan de vooravond van de vijfde keer dat de band op Pinkpop staat: het leven volgens Jack Poels. ‘We zijn een lastig bandje dat veel kan zeiken, op het tergende af.’
Dit weekend staan jullie voor de vijfde keer op Pinkpop, op de jubileum-editie van het festival. Dat is vast heel bijzonder, zoals de eerste keer – jullie doorbraak in 1992 – dat ook zal zijn geweest. Maar alle keren ertussen, de tweede, derde en vierde keer Pinkpop, kun je die nog onderscheiden?
‘Een heel eind wel. We hebben er een keer in de tent gestaan, het jaar dat de voorverkoop heel slecht liep en wij er nog werden bijgehaald in de hoop dat onze komst zou helpen de kaartverkoop te laten aantrekken. Eén keer waren we een verrassing: een cadeautje van de provincie, omdat Pinkpop jarig was. Dit jaar is het 50-jarige jubileum, dus dat zal dan wel de veertigste editie zijn geweest. Toen waren wij het meisje uit de taart. En dan mis ik er nog eentje. Dus een 80 procent-score.’
Kun je na al die jaren überhaupt nog terughalen wanneer de derde keer Paradiso was, of de achtste keer Paaspop in Schijndel, of is dat allemaal opgelost in een soort totaalherinnering?
‘Niet zo gedetailleerd, maar ik heb wel een talent voor het onthouden van de dingen die niemand anders zich herinnert. Dan weet ik nog die ene bezoeker, of het eten. Vooral het eten eigenlijk, nu ik er over nadenk. Ik weet dan nog precies waar de varkenshaasjes niet helemaal gaar waren. Veel van het overige vervaagt, maar we zitten met zes man in een bus, dus samen komen we er altijd wel uit.’
Jullie hebben voor jullie nieuwe album getekend bij het platenlabel van Guus Meeuwis. Hoe wist hij jullie, een band die het eigenlijk zelf al voor elkaar had met een eigen label, daartoe te verleiden?
‘Eens in de zoveel tijd heeft Guus een uitje met vrienden, dan gaan ze met een enorme partybus erop uit. Op een gegeven moment stuurde hij een mail dat ze naar America kwamen, en of ik ook naar de kroeg kon komen die middag. En inderdaad, ze kwamen hier het dorp binnen in echt zo’n matzwarte, geblindeerde Mad Maxachtige bus, stopten voor mijn stamkroeg en liepen er als vrolijke Brabanders binnen of ze er elke dag komen. Aan de bar raakte ik met Guus in gesprek over onze nieuwe plaat, en ik zei dat we het deze keer niet zelf wilden doen, maar in gesprek waren met een aantal labels. Welke, wilde Guus weten. Ik noemde ze, en hij zei bij ieder label: niet doen! We moesten bij hem tekenen, vond hij. Ik zei dat ik het met de band zou overleggen en Guus nodigde me nog even uit in die bus, met twee tapkranen, een lichtshow, een rookmachine en als ik het goed heb gezien ook een paal voor de danseressen, om daarin een rondje door het dorp te maken. Wat moeten de mensen wel niet denken, dacht ik nog, maar de mensen zagen me natuurlijk helemaal niet door die ramen. De producer, ook daar kwam het label van Guus vervolgens mee. En ook dat klikte meteen, terwijl we een lastig bandje zijn dat veel kan zeiken, op het tergende af. En toen we de eerste resultaten hoorden, sprak zelfs niemand de typische muzikantenzin uit die ik ooit als titel ga gebruiken voor mijn eerste boek: “Ik hoor mezelf niet.” Dat is iets dat elke muzikant altijd zegt, op het podium en in de studio. Je vindt jezelf altijd te zacht klinken, altijd bang dat de rest van de band je overstemt.’
Ik had me er al mee verzoend dat we met die dialectmuziek nooit Limburg uit zouden komen
Dus die zin betekent eigenlijk: ik hoor de anderen er doorheen spelen.
‘Ja, het is iets psychisch. Je bent gefixeerd op jezelf. Dat is net als bands die altijd op de radio worden gedraaid en toch vinden dat ze nooit op de radio zijn. En indien wel, dat het dan op de radio slechter klinkt. “Ik hoor mezelf niet” is eigenlijk bijna een filosofische titel voor dat boek, het staat voor heel veel tegelijk.’
Je vroeg je net af, bij je verhaal over de partybus, wat de mensen wel niet zouden denken. Jezelf die vraag stellen, dat lijkt de essentie van wonen in een dorp.
‘Dat is waar. Dat is het dorp in een notendop.’
Je hebt een appartement in Utrecht gehad, maar je hebt je nooit helemaal van het dorp afgekeerd, bent er nooit uit vertrokken. Kennelijk is die sociale controle nooit ondraaglijk geworden.
‘Dat heb ik aan mijn moeder te danken, waar onze single Zigeunerin deels over gaat. Zij was een vrijgevochten vrouw, en ze had er schijt aan wat mensen van haar vonden. Laat ze maar praten; als ze niks te lullen hebben, verzinnen ze wel iets. Ze trok zich er niks van aan. Dat wil ik ook, al hou ik er ook rekening mee dat ik geen dingen doe waar de band of mijn familie last van krijgt. Ik wil niet dronken over de kermis zwalken. Onlangs speelden we in Doornroosje in Nijmegen. We reden daarna naar huis en het Songfestival was op tv. Het was net het moment van de uitslagen. Overal zagen we de lichten nog branden. Ik merk op zo’n moment dat ik dat fijn vind, zo’n dorpsgevoel, dat je ziet en weet dat iedereen gezellig naar hetzelfde zit te kijken.’
In het nummer Casa Halleluja zing je dat de terugreis altijd het mooiste deel van de reis is. In die zin was het een nachtmerrie geworden als jullie ooit waren doorgebroken in het buitenland.
‘Verschrikkelijk zou dat zijn geweest. Filmmaker Leon Giesen heeft een documentaire over ons gemaakt in de Verenigde Staten, Van America Naar Amerika. Ik heb me daar toen heftig tegen verzet, vanwege de reis en het zo lang weg zijn uit het dorp. Als ik vroeger de Heideroosjes hier uit Horst weer zag vertrekken op tour, op weg naar Italië of het Oostblok, dacht ik vooral: oh nee, dat zou bij ons nooit zijn gelukt, ik zou mijn hakken in de peelgrond hebben gezet. We hebben weleens Duitstalige nummers opgenomen. Als die goed zouden worden opgepikt door de Duitse radio, zouden we gaan touren in Duitsland. En anders niet; we gingen niet zoals in Nederland ontginnen vanaf de bodem, dat kan ook bijna niet in zo’n groot land. Ik hóópte dat die nummers niks gingen doen. Het was mijn eer te na om ze niet in zo mooi mogelijk Duits te zingen, maar bij iedere afwijzing van een Duits radiostation maakte mijn hart desondanks een sprongetje.’
Wat was je ultieme gruwelbeeld van touren door Duitsland?
‘Tegen een zaal vol ogen aankijken van mensen die helemaal niks kunnen met wat ik vertel. We hebben in die tijd wel een paar incidentele showtjes in Duitsland gedaan, en dan ging ik het publiek ook in het Duits toespreken om uit te leggen waar ik over zong. Op de een of andere manier werd ik daar heel melig van, heel flauw, vol Nederlandse verwijzingen die ze niet begrepen en waar de band zich voor geneerde. Bovendien: ik ben geen uitgesproken goede zanger, maar in Nederland wordt me dat vergeven, omdat mensen het verhaal kunnen volgen.’
Guus Meeuwis heeft in Australië gespeeld, en in Londen de Royal Albert Hall uitverkocht – met 5500 Brabanders. Jullie speelden in 1992 op een van de beroemdste festivals van Europa: Roskilde, in Denemarken. Voor een veld vol Limburgers?
‘Die waren er zeker ook, want het was vlak na Pinkpop, dus er was een bus vol fans mee uit Limburg. Mijn moeder stond tegen het dranghek met een Rowwen Hèze-petje op, alleen dat was al bijzonder. En dat Chris Isaak na ons speelde. Toen we de dag ervoor aankwamen, stond op het podium waar wij speelden Midnight Oil te spelen, met een heel veld dat Beds Are Burning meezong. Zag er magistraal uit. Zo vol was het bij ons niet, maar er stonden zeker ook veel festivalgangers uit Denemarken en andere landen. Ik stond daarna mijn bezwete T-shirt uit te wringen in de kleedkamer, toen een Scandinavische vertegenwoordiger van onze platenmaatschappij kwam informeren of we misschien meer plannen in Scandinavië hadden. Ik kon snel nee zeggen.’
In het openingsnummer van het nieuwe album haal je herinneringen op aan de tijd dat jullie in het voorprogramma van Normaal speelden. Dat was in de tijd dat Normaal de Achterhoek vertegenwoordigde, jullie Limburg, De Kast Friesland, Skik Drenthe, Bløf Zeeland. Hoe verwant voelden jullie je met elkaar?
‘Ik voelde mezelf al gesterkt in mijn indruk dat dialectmuziek mensen kon raken en dat ze het waardeerden, meer dan bijvoorbeeld Engels, dus die emancipatiehobbel had ik al genomen, en ik had me er ook mee verzoend dat we met die dialectmuziek nooit Limburg uit zouden komen. Maar het fijne van al die bands die elkaar ’s nachts tegenkwamen bij tankstations dwars door het land, was dat we samen een heel circuit in stand hielden: het feesttentencircuit. Daar werd het geld verdiend, en dat circuit is echt afgekalfd. De Katholieke Plattelands Jongeren of de Oranjevereniging zullen niet zo snel meer een grote tent opzetten in de zomer, ook niet door de strengere regelgeving. Ik zie nog weleens een tent staan in een weiland als wij door het land rijden, maar dat zijn ook niet meer de piratenfestivals die daarna nog een paar jaar heel populair waren. Alle artiesten zitten tegenwoordig weer in de clubs, niet meer in de feesttenten. Daar zijn de drankomzetten echt anders, en de merchandise-omzetten ook. Vroeger verdiende je op goede avonden in een feesttent met T-shirts nog een keer de gage erbij. Nu verkoopt vooral Max Verstappen dat soort aantallen merchandise.’
In het nummer Leidingwater haal je Beyoncé en Kylie Minogue aan, inmiddels ook weer een bijna-veertiger en een vijftiger. Hou jij nieuwe muziek nog bij?
‘Jazeker. Kijk hier.’ Jack haalt zijn telefoon erbij, en somt al zijn nieuwe Spotify-albums op. Singer-songwriters en americana. ‘En die haal ik daarna allemaal op cd, bij Sounds in Venlo. Van de vluchtige popmuziek houd ik alleen de namen bij die echt bovendrijven. Ons nieuwe album stond op drie, om ons heen stonden P!nk en Billie Eilish. Die ken ik nog wel, maar ik voel niet meer de aandrang om alle vluchtige popmuziek te leren kennen. Zei je nou trouwens dat Kylie Minogue een vijftiger is? Wist ik niet. Wel dat ze er nog heel goed uitziet. Ze was een tijd wanhopig in het vinden van een man, volgens mij, want op een gegeven moment heeft ze gezegd: “Desnoods eentje met een bierbuik.” Geen idee waarom ik dat heb onthouden. Maar goed, die nieuwe muziek koop ik dus op cd. Ons album komt trouwens nu ook op vinyl uit, zelfs in een speciale bronsgroene versie. Heeft Guus’ platenmaatschappij bedacht. Goed, hè? Waren we zelf echt nooit opgekomen. Dat is ook wel het leuke als iemand anders met frisse ogen kijkt naar wat jij al jaren doet. Op de hoes staan allemaal foto’s van mooie plekken in en rond America. Zouden we zelf ook nooit hebben bedacht, onder het motto: hebben we vroeger toch al een keer gedaan. Maar zij zien dat nu voor het eerst, en zien ook hoe fotogeniek het is. We projecteren die foto’s ook op acht grote ledschermen achter ons bij de clubtour. Vorige week speelden we in 013 in Tilburg. Daar werkte een heel jonge gast uit Horst die ons nog nooit in zijn leven had gezien. En die aan zijn shirt en lange haren te zien vooral van veel hardere bands hield. Na de show kwam ik hem backstage tegen. Ik zei: “En?” Hij zei: “Ja, mooi hoor, die ledschermen.” Haha!’
Ik ben geen uitgesproken goede zanger, maar in Nederland wordt me dat vergeven, omdat mensen het verhaal kunnen volgen
In Vastenoavend Is Vurbeej zing je over carnaval. Ben jij een carnavalist?
‘Vroeger wel, daarna heel lang niet meer: toen hing ik meer rond in jongerencentra, en had ik geen carnaval meer nodig om te zuipen. En daarna kwam de band en maakten we zelf een soort carnavalsstemming. Maar sinds die documentaire van Rob Hodselmans met Lex Uiting over carnaval, Nao ’t Zuuje, snapte ik het weer. Ik snapte carnaval vroeger, maar leek het een beetje kwijt. Nu voelde ik weer hoeveel het voor mensen betekent wanneer ze prins carnaval mogen worden. Dit jaar gingen mijn vrouw en ik met carnaval verkleed als personages uit Coco, die animatiefilm over de Mexicaanse Dag van de Doden. Geschminkt als een dode uit het onderrijk, en na een dag drinken van 10.00 uur tot 22.00 uur kwam ik terug bij het hotel. Het meisje achter de receptie vroeg of die Volvo buiten van mij was. Ik had namelijk de lampen laten branden, zei ze. Er knipperde nog iets heel zwak, ze dacht dat de accu bijna leeg was. Ik stapte in mijn auto en trok de deur achter me dicht. Dat had ik niet moeten doen: ik heb vervolgens twee uur vastgezeten in die auto. Toen ik de deur sloot, vergrendelde hij, en lag het systeem plat. Het meisje van de receptie kwam met de startkabel, want van binnen kon ik wel de motorkap nog openen. Tikke-tikke-tikke: niks. Geschminkt zat ik in mijn eigen auto te wachten op de hulpdienst, terwijl ik plannen maakte om mijn ruit eruit te schoppen, en me afvroeg waar in de auto precies ik het beste op het tapijt kon pissen. Toen die man uiteindelijk kwam en de auto oplaadde, zei hij dat ik nu eigenlijk een half uur moest rijden. Ik zei: “Dat gaat niet lukken.” Hij zei: “Dat denk ik ook niet.”’
Wat is de moraal van dit verhaal?
‘Dat ik nu zo’n oranje hamertje in mijn auto heb liggen.’
Je bezingt op het album Voorwaartsch met regelmaat het caféleven. Hebben cafés jou veel opgeleverd? Of vooral veel gekost?
‘Haha! Dat laatste zeker ook, maar dat eerste vooral. Ik was vorig jaar met mijn zoon in Düsseldorf, rond kerst. Op een gegeven moment komen we in een kroeg, een ouderwetse kroeg zoals een kroeg moet zijn, en mijn zoon zegt: “Er gebeurt hier iets met jou.” Mijn vrouw zegt dat ook: dat ik dan een rust over me heen krijg. De kroeg levert me een zorgeloos gevoel op.’
Dat kan niet thuis? Daar kun je ook drinken.
‘Het is de setting. In een kroeg komen wij tot gesprekken, échte gesprekken. Net als op vakantie. Thuis leven we ons leven, in de kroeg praten we.’
Hoe herken je een goede kroeg?
‘Aan de buitenkant al. Je pikt ze er zo uit. Een goeie kroeg is voor mij geen snel bedachte kroeg. Niet een kroeg genaamd De Eland, en als je binnenkomt is het eerste dat je ziet hangen een elandskop. En de man of vrouw achter de bar, die maakt het grote verschil. Vaak zijn de kroegen die ik goed vind al oud. Daarom hou ik zo van Ierland. Daar zijn de kroegen heel erg goed; geen conceptstore, maar een plek die er altijd lijkt te zijn geweest. Die twee advocaten uit Friesland, de gebroeders Anker, hebben een hele theorie over goede cafés: er moet een Perzisch tapijtje op tafel liggen en als je op die tafel slaat, moet de suiker omhoog springen. Ik kan daarin meegaan. Een man met een stijf gestreken blouse achter de bar, een keu, bier met een goede schuimkraag erop. En de rekening in streepjes op een viltje. Vakmanschap. Waar we ook spelen met de band: ik zoek dat altijd op.’
NIEUWE REVU ONTMOET JACK POELS
Waar? Op het nieuwe hoofdkwartier van Rowwen Hèze in America, waar de band repeteert, vergadert, waar ook het kantoor zit, en een deel van de opslag van de decors. Naast de tafel hangt een kaart van Nederland, waarop alle plaatsen zijn gemarkeerd waar de band dit jaar nog speelt. Het zijn er heel veel. Wanneer? Op een maandag, van 13.00 uur tot iets na 15.00 uur. Nog iets genuttigd? Jack heeft op zondagavond zijn vaste café-avond met zijn vrouw. Vandaag, de dag erna: groene thee.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- H-P van Velthoven