Ronnies moeder Eunice en haar vriend Riccardo
Eunice: ‘Ronell is grotendeels opgegroeid in dit huis: vanaf zijn vijfde wonen we hier. Daarvoor hadden we een portiekwoning in deze zelfde wijk, maar hier kon ik hem beter in de gaten houden als hij op straat was; dit is een woonerf, met veel kinderen. Ik wilde dat hij een fijne jeugd kon krijgen. De eerste dag dat hij hier ging buitenspelen kwam hij al terug binnen met vriendjes. Zijn kamer was gezellig, met veel speelgoed. En al was het altijd dezelfde kamer, hij is wel vaak veranderd. Ronells kamer veranderde mee met alle rages van zijn tijd. Van Pokémon tot Dragon Ball Z tot Lord of the Rings. Daar had hij heel veel speelgoed van. Hij had een eigen televisie op zijn kamer, vooral voor zijn Nintendo. Alle computerspellen die ooit hot zijn geweest heeft hij gekregen, meestal van mijn ouders.
Op school viel Ronell vooral op omdat hij zo stil was. Echt heel stil. Hier thuis was hij wel rustig en op zichzelf, maar verbaal was hij sterk. Op school liet hij dat niet merken. Er was een keer een project op school, waarbij op het eind de kinderen aan hun ouders moesten laten zien wat ze hadden gemaakt, en ze moesten er iets over vertellen. Toen zei zijn juf: “O, hij kan praten!”’
Maakte je je zorgen?
‘Jawel. Ik moest hem van zijn school zelfs laten testen, maar hij had een normaal IQ. Ik werkte toen nog in het gewone onderwijs, maar heb daarna een master gehaald voor special needs en ben toen zelf in het speciaal onderwijs gaan werken. Dus ik ben daar later meer over gaan lezen, ook over wat Ronell had: een discrepantie in zijn intelligentie. Verbaal bovengemiddeld, maar performaal net onder het gemiddelde, dus met een heel groot verschil daartussen. Er is nu sowieso veel meer kennis over kinderen als Ronell dan toen hij jong was. Het advies was toen voor al die kinderen, ook voor hem: ritalin. Dat heb ik nooit gedaan. De diagnose was ADHD, maar ik zag geen ADHD in mijn kind, ik zag geen druk kind dat de hele dag aan het rondspringen was. Ik zag vooral een heel dromerig kind, dat afwezig was, en een beetje chaotisch.
‘Ik wist niet altijd waar hij uithing, want hij bleef weleens weg en dan belde hij nooit. En als ik hem belde stond zijn telefoon uit. Dat was wel een lastige tijd’
Op elke speeltuin heb je van die kinderen die steeds van de glijbaan gaan, en elke keer beneden meteen weer naar het trapje rennen om daarop te klimmen om weer naar beneden te kunnen glijden. Zo was hij nooit. Hij was nooit haantje-de-voorste, hij bleef altijd een beetje hangen en om zich heen kijken. Ik snap echt dat ritalin bij sommige kinderen heel goed kan werken. Maar niet bij Ronell. Dan ís hij maar dromerig.
Hij had ook nog een slechte motoriek, dus een tijdlang moest hij naar fysio. Een bal gooien en vangen, op één been staan, balanceren; dat soort dingen. Met allemaal oefeningen voor thuis, maar daar had hij echt geen zin in. Dus wij dachten ook daarvan: dan is het maar zo, die slechte motoriek. Hij is zoals hij is, meer kan ik er niet aan doen. Hij is op karate gegaan en dat vond hij leuk, en daarna is hij gaan voetballen, en ook daar had hij plezier in. Als je aan hem vroeg: “Hoe was school?” zei hij alleen: “Wel leuk.” En als we dan vroegen: “Wat vond je dan leuk?” was het antwoord: “Buitenspelen.” Toen hij heel jong was vroeg hij al aan ons: “Wat is er nou aan om van halfnegen tot twaalf stil te zitten en alleen maar te luisteren?” We hadden een school uitgekozen met een huiswerkklas, maar ik denk dat hij precies de lokalen uitzocht waar de leerkracht niet goed oplette wat de kinderen deden. Het idee was dat je je huiswerk na de lessen op school kon maken, en je daarna ook echt klaar was. Maar voor Ronell werkte dat niet: op school deed hij net als thuis niks aan zijn huiswerk. Uiteindelijk moest hij wel van school af, en de andere school in Capelle durfde hem niet aan te nemen. We hebben een school gevonden in IJsselmonde en daar heeft hij zijn kaderdiploma gehaald. Zelfs daar nog belde zijn mentor me voor Ronells examen: dat het misschien beter een niveautje lager kon. Dat was het niveau van de basisberoepsgerichte leerweg. Want, zo zei die mentor: “Anders gaat hij het echt niet halen.” Ik zei: “Hij gaat het maar gewoon proberen.” Hij wilde heel graag naar de popacademie, en daar had hij dit diploma voor nodig. Uiteindelijk heeft hij het gehaald, met minimale inspanning.
In sociaal opzicht ging het prima op school. Omdat hij zo dromerig was, was ik bang dat hij gepest zou worden, maar dat gebeurde niet. Hij had schijt aan alles: hij had roze broeken aan, liep op Uggs, droeg van die kinderachtige rugzakjes.’
Riccardo: ‘Van Dora en zo.’
Eunice: ‘En hij had een kast vol gekleurde petten.’
Waar kwam die stijl vandaan?
‘Dat was zijn eigen stijl; hij verzon dat zelf. En als er weer een nieuwe rage was, dan kreeg hij de kleren die daarbij hoorden van mijn vader. Van die baggy broeken. Of van die goedkope petten, die hij op vakantie kocht. En daarna weer skinny jeans, in alle soorten en kleuren, met bijhorende shirts, zonnebril en kettingen. Op zijn middelbare school namen we het vaak voor hem op. Niet altijd, maar wel vaak. Er was een keer iemand in elkaar geslagen op school
en Ronell stond daar toevallig bij. Hij is niet iemand die meevecht, maar omdat hij erbij stond, was hij wel de sjaak, dus toen kreeg hij een taakstraf. Dat is waar je als moeder wel bang voor bent: dat hij met de verkeerde gasten omgaat, want zelf is hij niet zo.’
Verontrustte de keuze van zijn vrienden in die tijd je?
‘Ja, zeker. Kijk, de vaste vrienden hier uit de straat kende ik allemaal. Maar zijn vrienden op de middelbare school kende ik níét. En zeker niet toen hij in IJsselmonde op school zat, ook omdat hij daar met de metro en vervolgens de bus heen moest. Ik wist niet altijd waar hij uithing, want hij bleef weleens weg en dan belde hij nooit. En als ik hem belde stond zijn telefoon weer uit. Dat was wel een lastige tijd. Riccardo en ik zaten gelukkig wel op één lijn. En al was het opvoeden van Ronell meer Riccardo’s en mijn ding, zijn vader, Ed, was wel heel betrokken bij Ronells schoolleven toen hij nog hier woonde. Soms kon ik dan ook zeggen: ga nu maar even bij je vader logeren.’
Hoe zag zijn kamer er vroeger uit?
‘Als een heel erg grote rommel. Hij kon een kastdeur opentrekken en dan álle kleren op de grond leggen. Of alle kleren die hij besloot niet aan te doen in de was gooien. Ook de schone.’
Riccardo: ‘Als ik hem weleens vroeg zijn kamer op te ruimen omdat het nu wel een heel erg grote bende was, was zijn reactie: “Nee! Nee! Nee!” Altijd een soort paniek, en dan eerst zijn verweer: “Shit, hier heb ik helemaal geen zin in.” Hij ontkende ook dat het een bende was: “Ik weet waar alles ligt, ik heb er geen last van, dit is echt jouw ding.” En als ik dan volhield, zei hij na een kwartier: “Ik ben klaar.” En dan had hij alleen een paar dingen verlegd. Dan zei ik: “Kom, doen we het samen,” en was het weer: “Nee, nee, nee!” Meteen weer die paniek.’ Eunice: ‘Dit is altijd iets gebleven wat anderen voor hem moesten doen. En na ons weer andere anderen.’
Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest 't in de nieuwste Revu.
- ANP, SPEC.