Radboud Spruit, 63, is een beetje huiverig om de fotograaf te ontvangen. ‘Het is hier nogal een rommeltje.’ Daar is geen woord van gelogen. Zijn werkplaats in de Utrechtse Vogelbuurt, om de hoek bij korenmolen Rijn en Zon, ligt bezaaid met zaagsel, links en rechts staat een kist op schragen, dekselknoppen in de vorm van vlinders op de plank, vergeelde foto’s aan de muur, stof in zijn verwilderde, grijze haren. De klok staat, om vijf over tien op deze dinsdagochtend, op kwart voor vier. Onder een ingelijste foto, gemaakt tijdens een project in Pakistan, prijkt de tekst: ‘Deze kist geeft mensen nieuw leven.’ Na de eerste koffie voelt de maker nog even over de deksel van ‘Petronella’ en klapt hij het stof van zijn handen.
Is het geen ondankbaar werk en oneindig zonde dat die straks de grond of oven ingaat? Weg kunstwerk. ‘Mijn visie op mijn werk is: schoonheid biedt troost.’ zegt de Utrechter. ‘Als iemand die dichtbij je staat, komt te overlijden, je kind, partner of goede vriend, dan staat voor jou de tijd even stil. De wereld draait door, maar jij beleeft de week naar de uitvaart toe heel intens. Het is een tijdloze periode, een vacuüm, die de rest van je leven meegaat. Mijn ouders zijn al lang overleden, maar ik weet nog alle details van die week. Het is belangrijk om die week mooi in te vullen, met lieve mensen, op een fijne plek, met mooie muziek en dan moet de kist ook mooi zijn. Er ligt een belangrijk iemand in! En ja, soms wordt iemand pas een paar uur voor de uitvaart in de kist gelegd. Zit je een uur naar die kist te kijken en dan gaat ie de oven in. Maar dat is wel een heel belangrijk uur. Ik ken genoeg mensen die de meest eenvoudige kist namen en daar nog steeds spijt van hebben. Dat is mij ook overkomen. Mijn moeder lag járen geleden in een foeilelijke kist en toen is bij mij het idee ontstaan om zelf kisten te gaan maken.’
Hij is nu zeven dagen in de week met de dood bezig. ‘Ik ontwerp kisten en tegenwoordig verzorg ik ook uitvaarten.’ In eerste instantie deed Spruit dit alleen ‘op straat’, voor dak- en thuislozen, die hij ook al hielp aan soep en dekens. ‘Hier in Utrecht was de onderkant van de samenleving in de jaren negentig zó zichtbaar. Daar waar geen geld is. Ik heb er jaren gewerkt en ken die wereld goed.’
Hij roert in de koffie. Dan vertelt de spraakwaterval over een klus van eerder deze week. ‘Ik wil mensen helpen, maar ik doe het niet alleen. Ik zeg dan: mijn twee handen zijn te weinig om hem helemaal aan te kleden. De zoon van de overledene zat te stamelen: “Het is ’m helemaal niet,” maar daar waren ze na een uur aan gewend. “Ik doe mijn ogen wel dicht,” zei die jongen niettemin toen we zijn vader een luier omdeden. Dat gebeurt bij iedereen, want je wordt incontinent. Die jongen hielp uiteindelijk gewoon mee en was daar later ontzettend trots op.’
Veel passie
Hij praat met veel passie over het werk. Over dat project in Pakistan bijvoorbeeld, van de foto aan de muur. ‘Ex-verslaafden in Pakistan hebben ooit kisten voor me gemaakt. Ik heb wat met die doelgroep. Ik werd benaderd door een vriendin, die projecten begeleidt over heel de wereld voor dak- en thuislozen en die ik kende van “de straat”. Ze zei: “Tussen die ex-verslaafden zitten een paar timmermannen, die zijn hartstikke goed!” Zij konden kisten voor mij maken, en het leek mij leuk om ook een project in het buitenland te hebben. Ik heb ze een type kist geleerd te maken, dat was echt fantastisch.’
Probleemloos schakelt hij over op zijn werk voor dak- en thuislozen in zijn woonplaats. ‘Ik gebruikte al fabriekskisten voor de sociale uitvaart, want die van mij zijn te duur. In Utrecht heb je de Tussenvoorziening, een soort Leger des Heils. Ik ben een van de pioniers die met een klein groepje in de jaren negentig begon mensen te helpen die niets hadden. In die tijd had je heel veel drugsgebruikers rond Hoog Catharijne, en veel psychiatrische daklozen waar de hulpverlening geen contact mee had. We hadden een oude stadsbus omgebouwd tot soep- en dekenleenbus voor iedereen die op straat sliep.
‘Een dakloze klopte aan en zei: “Ik ga binnenkort dood, ik wil een kist van jou en je moet ook mijn uitvaart doen.” Zo had ik mijn eerste sociale uitvaart’
Toen ik niet veel later met die kisten begon, wilde ik me ook op dit punt verdienstelijk maken voor de kwetsbare mens. Er ging weleens iemand dood en dat hoorde ik dan te laat. Die had dan een stille uitvaart gehad, met één of twee mensen. “Ik had erbij gemoeten,” zei ik dan, “ik kén die persoon, ik had wat willen zeggen!” En toen beter bekend werd dat ik dit ook deed, kwamen ze gewoon langs in mijn werkplaats. Een dakloze klopte aan en zei: “Ik ga binnenkort dood, ik wil een kist van jou en je moet ook mijn uitvaart doen.” En zo had ik mijn eerste sociale uitvaart. Ik ging ook op zoek naar zijn familie want die moest afscheid kunnen nemen. Of ik deed briefjes in de buurt bij panden waar daklozenzorg werd geboden, zodat hulpverleners en andere daklozen er ook van wisten. Dan kreeg ik reacties als: “Wat fijn dat je dit laat weten, we misten hem al!”’
Hij glundert. Hoe is zijn passie ontstaan? ‘De aanleiding is de dood van mijn moeder. Die kist was zo lelijk, we hebben er maar een doek overheen gelegd. Ik was toen 24 jaar. Ik dacht: ik ga ooit zelf een kist maken. Ik heb in die tijd veel beroepen gehad, na het vwo heb ik heel even bouwkunde gestudeerd, maar dat was ik na een paar maanden al helemaal zat. Ik wilde met mijn handen werken, ik was ook handig, sleutelde aan brommers en heb altijd dingen gemaakt, maar wist nooit wat ik wilde gaan worden. Ik heb in een boekwinkel gewerkt, ben taxichauffeur geweest, in een inrichting voor geestelijk beperkten als groepsleider gewerkt, in een kinderziekenhuis. En steeds dacht ik: het is het niet. En toen kwamen de kisten. Ik doe dit werk nu 25 jaar, sta fulltime te zagen en te frezen in de werkplaats, er gaan dágen voorbij dat ik niemand spreek en hier in mijn uppie de hele dag bezig ben, en toch geniet ik ontzettend.’
En dat doet hij ook door de mensen die in zijn werkplaats verschijnen. ‘Dat zijn vaak mensen die weten dat ze gaan sterven. Die komen hun eigen kist uitkiezen, of die voor hun zieke partner. Of voor hun kind, want ook kinderen gaan dood. Laatst had ik een kist gemaakt voor iemand die vroeg of ik hem langs kon brengen. Hij wilde er ook even in liggen, kijken of ie paste. De man woonde alleen, had een hartkwaal en ging spoedig dood. Voor mij was dat spannend want het is niet niks als ik iemands kist kom brengen, hè? En dan ontstaat er een gesprek terwijl we de kist naar binnen dragen – we moesten helemaal naar zolder – en hij erin ging liggen. Met een diepe, kalme zucht: “Ja... mooi... dank, Radboud, dank.” Een paar dagen later is hij overleden, heel bizar was dat. Toen kreeg ik een mail van een familielid: “Je hebt een kist bezorgd, hij is toch wel betaald?” Zo schattig. Hij had hem die dag dat ik langskwam binnen tien minuten betaald. Het was echt een leuke man met wie ik ook koffie gedronken heb, twee kopjes zelfs, dat doe ik eigenlijk nooit. Bij hem bleef ik zelfs lunchen, dat doe ik helemáál nooit! Hij vertelde alles over zijn leven, het was een erg leuke ontmoeting.’
Macaber
Zelf in je eigen kist gaan liggen, het klinkt te macaber voor woorden. Toch is het volgens de kistenmaker van groot belang. Hij liet zelfs zijn bloedeigen dochter in een kist liggen als hij de opdracht had om er een te maken voor een overleden kind. ‘Dat heb ik heel veel gedaan,’ zegt Radboud alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Om eraan toe te voegen: ‘Een gemiddeld mens doet dit ook niet, ziet het als de goden verzoeken. Sommigen gaan dan ook meteen afkloppen. Laatst had ik een jongen van 26, die wilde het ook. Dat was heel emotioneel voor hem, maar hij wilde het wel. Hij zei: “Ik kom er pas in als ik dood ben en dan weet ik nog niet hoe het is. Is dat raar?” Ik zei: “Ik vind niets raar.” Later kreeg ik een appje van hem: hij vond het toch fijn dat ik de tijd voor hem nam en dat ie in de kist mocht liggen.’
Maar je eigen dochter in een doodskist? En wat vond haar moeder dan? Lachend: ‘Die kent mij heel goed, en ik deed dat al toen ze baby was. Ja, waarom? Het is gewoon handig, zo kon ik precies zien hoe groot en hoog ie moest worden, want baby’s hebben naar verhouding een groter hoofd dan volwassen mensen. Als zij erin ging liggen, kon ik goed zien of hij wat breder gemaakt moest worden. Voor al haar leeftijden heb ik kisten gemaakt – ze is nu 26 – en nee, dat heb ik eigenlijk nooit aan haar moeder gevraagd. Gebeurde gewoon. Ze zei laatst nog: “Goh, ik heb al een hele tijd niet meer in een kist gelegen.”’
Soms, als het om bekenden of daklozen gaat, doet hij de uitvaart. En als het kleine uitvaart is, zoals met daklozen, het liefst in een woonkamer. ‘Ik vind het sowieso veel mooier om het intiem te houden, in een kringetje om de kist. Dan zie je elkaar, je zit niet tegen allemaal ruggen aan te kijken. Soms leen ik een huiskamer van een goede vriend, en dat is heel fijn, heb je ook geen tijdsdruk zoals je in een uitvaartcentrum vaak hebt. Koffie op schoot, en dan verhalen vertellen. Ik krijg soms ook een opdracht van de gemeente, bijvoorbeeld Bilthoven, die belt mij dan: “Hey Radboud, ik heb er weer een.” Die zeggen: we kennen de nabestaanden niet, wil jij deze doen? En dan ga ik aan de slag, op zoek naar nabestaanden en hulpverleners die hem gekend hebben. Vaak komen er dan toch nog een man of tien op de uitvaart.’
Op twee schragen kijkt Petronella in de werkplaats toe. Een prachtige kist. Vernoemd naar zijn moeder. Waarom moet een kist eigenlijk mooi zijn? ‘Zoals ik al zei: schoonheid biedt troost. Je hebt ook mannen die zeggen: “Stop mij maar in een zak hoor, zet maar aan de straat.” Ik zeg dan: “Je mag in een zak, je mag alleen niet aan de straat worden gezet. Maar wat nou als jouw vrouw of dochter overlijdt? Mag die dan ook in een zak? Denk je dat jouw vrouw jou in een zak aan de straat wil zetten?” “Neuh...” zeggen ze dan. Dat is precies de reden waarom het belangrijk is dat er mooi wordt omgegaan met een dood lichaam. De mensen eromheen zijn van slag, verdienen troost.’
En dus ontwierp hij de Petronella, de Zachte Baar en de Paulus en voor kleine kinderen het Boswitje. Hij praat er met trots over. Met name die met de ronde vorm, de Cocon genaamd. ‘Dat is de moeilijkste kist die ik ooit gemaakt heb, maar ik wilde dat het precies goed werd. Aantrekkelijk om te zien. Een kist die prettig aanvoelt, hij moest zacht zijn. De dood is al zo hard, dan kun je maar beter alles eromheen mooi maken. Je moet de kist willen knuffelen.’
‘Ik heb het allemaal meegemaakt: iemand die niet in de kist paste, of een kist die niet door de deur kon, niet in de oven, niet in het graf...’
Doodgewoon
Wie denkt dat Radboud het geheim van de smid goed bewaart, heeft het mis. Hij deelt graag het procedé van zijn werk, sterker: hij instrueert mensen om hun eigen kist te maken via zijn veelbeluisterde podcast Doodgewoon. ‘Ik word al jaren vaak gebeld door mensen die dan zeggen: “Misschien een rare vraag, mijn vader is dood, nu wil ik een kist maken, kunt u mij vertellen hoe je dat doet? Waar ik op moet letten?” Ik vind het geweldig als iemand dat zelf wil doen. Dan had ik die mensen heel lang aan de telefoon en legde ik uit waar ze allemaal rekening mee moesten houden, want ik heb het allemaal meegemaakt: iemand die niet in de kist paste, of een kist die niet door de deur kon, niet in de oven, niet in het graf... Dat kun je allemaal voor zijn, legde ik uit, en ik vertelde welke vormen je kunt maken.
Die groep werd steeds groter. Dus besloot ik er een podcast over te maken. En het is net als met de uitvaart zelf: mensen weten helemaal niet dat je geen uitvaartondernemer hoeft te zijn om een uitvaart te organiseren. Het verzorgen van een uitvaart stelt praktisch niks voor, maar in je emotie is het heel groots. M’n partner is dood en nu moet er zoveel gebeuren! Dat valt ontzettend mee en ik heb een gebruiksaanwijzing hoe je dat moet doen.
Ook het verzorgen van een overledene stelt niks voor, alleen voor het balsemen heb je een specialist nodig. Je moet onder andere het bloed uit de aderen verwijderen, dat is een pittig klusje. Maar Nederland is op het gebied van uitvaarten echt het meest vrije land in Europa, misschien wel van de wereld. Je mag niemand in een tuin begraven, je mag ook niemand zelf verbranden, maar alles wat ervoor gebeurt, kun je zelf doen. Veel mensen weten dat niet. En je mag je eigen kist dus maken, maar je mag niet alle materialen gebruiken. Teakhout niet bijvoorbeeld, want een begraafplaats wil toch wel dat het lichaam na tien jaar grotendeels vergaan is, inclusief het hout. Dan is spaanplaat veel geschikter. Ik heb ooit de eerste vrouw van mijn opa opgegraven. Mijn tante had haar nooit gezien en zij wilde haar graag zien en verplaatsen naar haar buurt. Bleek het zo’n eikenhouten kist te zijn, die we met veel moeite wisten open te trekken. Daar lag het skelet in, dat helemaal bruin was geworden. Ik vond het toch allemaal zeer indrukwekkend; die dag behoort tot de mooiste dagen van mijn leven. En mijn tante vond het waanzinnig om haar moeder te zien, al waren het maar botten.’
Toch heel bijzonder, dat de Utrechter dit allemaal doet, terwijl hij jarenlang zo bang was voor de dood. ‘Daar leef je naartoe, ik was al een tijd niet meer bang voor dood. Ik heb inmiddels honderden dode lichamen in mijn armen gehad. De dood is voor mij heel vertrouwd geworden. De eerste dode die ik heb gezien was mijn moeder. Toen zij heel slecht lag, zei ze dat ik haar onder haar voeten moest kietelen als mensen dachten dat ze dood was, want ze wilde niet levend verbrand worden. Ik heb dat beloofd en gedaan, de eerste keer dat ik een dood iemand aanraakte. En toen belandde ze in zo’n lelijke kist en ontstond bij mij het idee: de dood wordt mijn leven, ik ga mooie kisten maken.’
Kip zonder kop
Hij werd een bevlogen kistenmaker, niet realiserende dat er ook mensen in die kist moesten die hij er soms zelf in moest leggen. ‘Daar had ik nooit bij nagedacht. Ik ben er eigenlijk als een kip zonder kop ingestapt. De eerste keer dat ik een kist moest bezorgen, leende ik de auto van mijn vader, en toen werd me verteld dat ik de uitvaartverzorger moest helpen om de man in kwestie in de kist te leggen, omdat de familie dat niet durfde. Fuck, dacht ik, what the fuck.
Het leuke is wel: omdat ik dit zo heftig ervaren heb, weet ik hoe spannend en eng dit is voor nabestaanden. Ik leg daarom heel praktisch uit hoe het moet, en dat werkt meestal wel. Maar soms ga ik ook wel de fout in. Zo wilde een zoon helpen, maar durfde niet. Toen we hem toch zover kregen, gleed er een arm over de rand van de kist en ik zeg tegen zijn vriendin, die ernaast stond: “Pak jij de arm even.” Later hoorde ik dat ze dat heel erg had gevonden. Ik had gewoon niet door dat zij eigenlijk ook niet durfde. Ze zei aangeslagen: “Ik heb nog nooit een overledene vastgepakt!” Dat was echt mijn fout, dat had ik niet goed ingeschat.’
Soms doet hij een uitvaart, maar zijn corebusiness is kisten maken. Hij maakt zijn eigen ontwerpen, en gaat niet in op particuliere ideeën. Iemand uit Urk die bijvoorbeeld een vis wil? ‘Dan zeg ik vriendelijk nee. Ik heb het weleens gedaan dat ik iets ging maken zoals iemand het wilde, maar daar werd ik niet gelukkig van. Ik moet mijn eigen ontwerpen maken. Ik pas wel kisten aan als iemand heel dik of groot is, of door een vergroeiing niet meer plat kan liggen. Maar ik zorg dan wel dat het mijn ontwerp blijft.’
'De openheid rond overlijden vind ik heel belangrijk. Het is mijn missie om de dood vertrouwd te maken'
En toch wil kistenmaker Radboud Spruit het liefst dat alle grafkisten uitsterven. ‘Dat klinkt misschien heel raar uit mijn mond,’ zegt hij terecht. ‘Ik denk dat de dood zelf heel fijn is, het moment van sterven, iedereen kijkt zo tevreden. Ik heb natuurlijk ook zelfmoorden meegemaakt, bij hen zie ik vaak ook zo’n rust in dat gezicht. En als ik daaraan denk en aan de openheid rond overlijden, die ik heel belangrijk vind, dan is het echt mijn missie om de dood vertrouwd te maken. Doden stoppen we in een kist en zien we niet meer. Ik maak ook opbaarplanken, dan ligt er alleen een wikkeldoek om de dode heen. Je blijft dan veel meer bij die person, je ziet de contouren, de afstand wordt kleiner. En hoe dichter je bij dood komt, hoe vertrouwder het wordt en hoe meer je durft te leven. Dat is mijn overtuiging.’
Tot slot: is er leven na de dood? ‘Als ik zou geloven dat er nog leven na de dood is, word ik heel lui. Ik ga er dus van uit dat er niets is. Ik ben gelovig opgevoed, als kind geloofde ik, net als in Sinterklaas, en dat ebt dan weg. Nu denk ik: ik moet het nu doen want na dit leven is er niks meer. Dat houdt me actief.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Ivo van der Bent