Deze week meneer K. die zich maar niet bij de reclassering meldde na een veroordeling wegens een poging tot mishandeling van zijn partner. ‘Als er iets misgaat, krijg ik altijd de schuld.’
De middag valt. De rechtszaal is nog nagenoeg leeg, in de wandelgangen wacht de 52-jarige meneer K. Samen met zijn vrouw zit hij op een bankje bij de ingang, een bekertje slechte automatenkoffie in zijn handen. Zwijgend kijkt hij om zich heen, soms voorzichtig glimlachend naar zijn vrouw, dan weer nippend van zijn koffie.
Zodra de bode zijn zaak aankondigt, staat hij langzaam op en sloft hij in de richting van het beklaagdenbankje. Meneer K. sloft niet als een misdadiger, eerder als een verlopen docent Duits. Toch zit hij hier niet voor niets, maar omdat hij eerder is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling van zijn partner, waarvoor hij indertijd 120 dagen gevangenisstraf heeft gekregen. Voorwaardelijk. Dat hij nu toch weer aanschuift, belooft, met zo’n straf boven het hoofd, weinig goeds. De partner in kwestie is, nadat ze hem de rechtbank in geholpen heeft, achter in de zaal gaan zitten. K. probeert zijn trillende handen en knieën zo goed en zo kwaad als het gaat te verbergen voor de rechter en het publiek.
Twee herseninfarcten
‘Goed, meneer K., ik heb begrepen dat u wat zenuwachtig bent?’
‘Ja.’
De rechter probeert zo vriendelijk mogelijk te kijken. ‘Als het niet gaat, dan laat u het maar weten, oké?’
‘Oké,’ zegt K. zachtjes.
De bode brengt voor de zekerheid alvast een bekertje water. Dan begint K. te vertellen. Dat hij zich na zijn vonnis moest melden bij een instelling voor verslavingszorg, en dat die woonruimte voor hem zou regelen.
‘Ja,’ onderbreekt de rechter hem, ‘en daarnaast had u ook andere aanwijzingen, zoals een meldplicht bij de reclassering, waar u zich niet aan hebt gehouden.’
K. schudt meewarig zijn hoofd. Hij legt uit dat hij in een begeleidwonenproject voor ex-gedetineerden kon. ‘Met mijn partner,’ voegt hij eraan toe.
‘Maar ik wil niet begeleid wonen, want dat is... nou ja...’ Even valt meneer K. stil. De rechter wacht even zijn reactie af en knikt dan naar hem dat hij door kan praten. ‘Ik kan, flauw gezegd, zelf mijn eigen afwas wel doen. Nou ja, nu dan even niet, omdat ik twee herseninfarcten heb gehad.’
De rechter knikt begripvol. Twee herseninfarcten lijken een plausibel argument om de afwas even ongemoeid te laten.
Veel Netflix
‘En nu?’ vraagt ze dan maar, om het gesprek wat om te buigen.
‘Langzaam maar zeker gaat het beter. Maar ik ben gewoon zo snel moe.’
‘Hoe zijn uw dagen?’
‘Saai.’
‘Oh?’
‘Ja god, ik kijk veel Netflix. Ik slaap in de caravan, en soms in het park, als ik niet in de caravan mag van mijn partner.’
‘Want dat gaat nog altijd niet helemaal goed?’
‘Soms gaat het weer mis, ja.’
‘De reclassering zegt ook dat u nogal eens dronken en agressief naar hen opbelt,’ onderbreekt de rechter.
Daar is meneer K. het absoluut niet mee eens. Hij probeert zich wat groter te maken en heft zijn handen ten hemel. ‘Nóóit ben ik dronken geweest!’
Als de rechter daarop voorzichtig probeert te polsen of meneer K. van zichzelf vindt dat hij een drankprobleem heeft, is het klaar voor hem. Mopperend en hoofdschuddend begint hij het uit te leggen. ‘Kijk. Ik. Heb. Gewoon. Geen. Verslaving. Ja goed, ik lust wel af en toe een neut. Maar nooit heb ik problemen gehad met de kliniek.’
Weer valt K. stil. Hij ademt zwaar als hij niet praat. Als hij wel praat, klinkt het schrapend, zoals iemand praat die zijn best moet doen om zijn woorden te articuleren. De rechter vraagt hem waarom hij al die keren zijn meldplicht niet nagekomen is.
Er volgt een lang verhaal over verplaatste loketten, die verder weg waren, en die hij in zijn medische toestand simpelweg niet kon bereiken. K. verzucht dat het melden alleen al een uitputtingsslag is. Zeker als hij een nacht niet in de caravan heeft mogen slapen van zijn partner.
Kijk. Ik. Heb. Gewoon. Geen. Verslaving. Ja, goed, ik lust wel af en toe een neut...
Langs het kanaal
‘En uw vrouw dan, meneer K., wat gaat daar dan mis, met zijn tweeën in die caravan?’
‘We zitten gewoon constant op elkaars lip. En als er dan iets misgaat, dan krijg ik altijd weer de schuld.’
Schoorvoetend vertelt K. dat ze het natuurlijk wel geprobeerd hebben zonder elkaar, maar dat ze elkaar toch niet kunnen missen. Ze kunnen, zogezegd, niet met en niet zonder elkaar leven. Alleen, ja, in die caravan, of op een bankje in het park, dat is natuurlijk niet ideaal. K. legt uit dat hij via een dokter aan het regelen is dat hij versneld een woning krijgt – dat lijkt een hoopvolle weg te zijn. ‘Wat heeft u vroeger gedaan, meneer K.?’ vraagt de officier dan ineens.
‘Hoe bedoelt u?’
‘In het leven.’
‘Heeft u even?’
‘Nee.’
‘Ik deed driedimensionale metingen. Is best nauwkeurig allemaal, maar ik heb er geen studie voor gevolgd. Ik heb de kunstacademie gedaan. Maar daar werd ik weggestuurd, en toen heb ik vrij snel daarna een tijdje langs het kanaal moeten leven.’ ‘En,’ wendt de officier zich tot de reclassering, ‘heeft het zín om te stoppen met toezicht? Ik bedoel: kan meneer K. functioneren zonder toezicht?’
‘Sinds we geen contact meer hebben met hem, zijn er in elk geval geen politiemeldingen meer geweest.’
Dan gaat de officier staan. Hij stelt dat er eigenlijk een hoop gedonder is om bijna niets, en dat er twee opties zijn: óf de zaak aanhouden en kijken of het goed blijft gaan, óf de “TUL” opleggen, dus de eerdere, voorwaardelijke straf.
‘Meneer heeft willens en wetens de reclassering gesaboteerd. Hij is een gestudeerd man. Hij weet dat bij zulke dingen op een dag de gevolgen komen.’
Maar in dit geval niet, want de zaak wordt aangehouden. Meneer heeft drie maanden de tijd om hulp, begeleiding én een woning te regelen. Als dat dan niet gebeurd is, heeft hij alsnog pech.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer