Deze week meneer L., die van veel schimmige zaken beticht kan worden, maar niet van het stelen van kipfilet.
Het einde van de middag nadert wanneer de 40-jarige meneer L. naar binnen stapt. Of, nou ja, eigenlijk is stappen het verkeerde woord. Lachend wandelt hij licht swingend in de richting van het beklaagdenbankje, in een paars shirt met lange mouwen, met daarover een paars shirt met korte mouwen.
Ja, oké: ik ben een fietsendief. Zeker! Ik! Ben! Een! Fietsen-dief! Geen fiets is voor mij veilig. Maar een kipfilet laat ik liggen
‘Goed, meneer L.,’ begint de rechter. ‘Het is voor u geen nieuwe informatie, maar ik zeg het toch maar: u bent hier vandaag weer als verdachte, dat wil zeggen dat u niets hóeft te zeggen, maar dat u wel heel goed moet opletten.’
L. knikt beleefd glimlachend en draait zich routineus om naar de officier van justitie, om te horen te krijgen dat hij ervan verdacht wordt dat hij drie kilo kipfilet heeft gestolen in een supermarkt.
‘Ja, goed, meneer L.,’ neemt de rechter het weer over. ‘Drie kilo kipfilet, hoe zit dat?’
Zonder pinpas
Dan begint meneer L. met een grotesk gebaar zijn hoofd te schudden. ‘Er was absoluut geen sprake van diefstal. Laat ik het zo zeggen, mevrouw de rechter, ik stond zonder pinpas bij de kassa, en mijn vriendin belde me op vanuit de auto, dat mijn pas daar nog lag. Ik wilde de caissière vragen om die tas waar die kip in zat gewoon even achter de toonbank te zetten.
‘Maar drie kilo kip. Voor hoeveel mensen ging u überhaupt koken?’
‘Nee, nee, het was voor in de vriezer.’
‘Oh. En toen vroeg de caissière wat u in uw tas had, en toen bleek u daar die kipfilets in verstopt te hebben?’
Nu begint L. naast het hoofdschudden ook nog met zijn armen te zwaaien. Hoewel hij er een klein beetje theater van maakt, lijkt hij het wel echt te menen. Hij moppert dat er niets aan de hand was en voegt er nog maar eens een keer aan toe dat hij telefoon kreeg van zijn vriendin, maar dat hij prematuur in zijn kraag gegrepen werd.
‘Ik vind het een raar verhaal,’ verzucht de rechter.
‘Probeer het dan! Probeer het even: drie kilo kip, een tas in je ene hand, de telefoon in je andere hand en dan proberen op te nemen! Probeert u het maar! Ik heb die kip gewoon in mijn tas gegooid omdat het niet anders kon.’
‘Ja, maar...’ probeert de rechter, maar L. wil er niet veel van weten. ‘Mevrouw de rechter: u kan me recht in mijn ogen aankijken. Ik bedoel, waar hebben we het over? Twintig euro kip? Ik heb gewoon een inkomen. We kunnen toch gewoon naar de beelden kijken? Dan zijn we er zo uit.’
De beelden worden erbij gehaald. Zwijgend ziet de hele zaal hoe meneer L. naar de kassa loopt. Na het kassamoment volgt kort het telefoonmoment. En dan, als laatste, vanuit een andere hoek gefilmd: het vermaledijde kipmoment. De advocaat van L. legt uit dat er eigenlijk niets verdachts te zien is op de beelden.
‘Maar, meneer L.,’ verzucht de rechter. ‘U heeft wel de schijn een beetje tegen, dat snapt u toch wel?’
‘Hoezo?’
‘Als ik uw strafblad zie, nou ja, vanaf 1997 loopt u al mee, qua diefstal.’
‘Niet voor winkeldiefstal, mevrouw de rechter.’
‘Hier! Diefstal! Een fiets!’
Dan ineens gooit L. zijn armen in de lucht. ‘Ja!’ roept hij lachend. ‘Ja, oké: ik ben een fietsendief! Zeker! Ik. Ben. Een. Fietsendief. Geen fiets is voor mij veilig. Maar een kipfilet laat ik liggen. Echt hoor: ik ben een fietsendief, geen kippendief. Ook uw fiets is niet veilig. Die steel ik, en daarna reken ik met dat geld mijn kipfilets af. Ik ben gewoon van beroep fietsendief.’
Biefstukken
Even valt zijn tirade stil. Deden aanvankelijk de rechter en de officier nog moeite om hun gezicht in de plooi te houden, na de eerste grinnik zijn de onvermijdelijke lachsalvo’s begonnen.
‘Ja, als u het zo zegt. U had volgens de politie ook inbrekersspullen bij zich? Maar dat is natuurlijk ook voor die fietsen?’
‘Wat? Die sleutel en zo? Nee, dat was gewoon toevallig. Maar nog even, hè? Even ehh, stel hè?’
‘Hypothetisch?’
‘Ja. Even hypothetisch. Als ik al iets zou stelen uit het slagersschap van de supermarkt, dan zou ik toch geen kip stelen? Dan stal ik biefstukken. Die zijn veel lekkerder.’
In een mengeling van lachen en verbazing schudt de rechter haar hoofd. ‘Nou ja,’ antwoordt ze, ‘het is natuurlijk maar net waar je van houdt. Maar laten we wel wezen: bij de politie wilden ze u gewoon niet geloven.’
Even valt de rechter stil. Ze kijkt meneer L. een keer streng aan. ‘En nu moet ik u wel geloven?’
‘Ja,’ haalt meneer L. moegeoreerd zijn schouders op. ‘Dat is uw vak. Maar, ik ben heel praktisch: fietsendiefstal beken ik altijd. Direct. Dat is dan weer mijn vak.’
De officier van justitie lijkt, hoewel ze om hem moest lachen, niet al te veel waarde te hechten aan de woorden en de filmbeelden van meneer L., en eist een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. Daar is L.’s advocaat het niet mee eens. Hij eist vrijspraak, omdat L. hier alleen maar zou staan omdat hij de schijn tegen heeft.
‘U heeft het laatste woord, meneer,’ verzucht de rechter uiteindelijk.
‘Het gaat om 20 euro, waar hebben we het over?’
De rechter knikt en hamert de boel af. ‘Uw verhaal zou zomaar eens kunnen kloppen, meneer L., maar u heeft de schijn tegen. De officier hangt aan de gedachte: hij is een dief, dus hij zal wel gestolen hebben, maar dat vind ik te weinig.’
En dus spreekt ze meneer L. vrij. Met de boodschap dat ze hem nooit meer in de rechtbank wil zien. ‘Ook niet met die fietsen,’ voegt ze er voor de zekerheid aan toe.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer