Premium

Blijf in het wiel van Dumoulin

Geraint Thomas won de Tour de France van 2018, voor Tom Dumoulin en teamgenoot Chris Froome. Pas in de negentiende etappe, meteen gruwelijke line-up van de cols d’Aspin, Tourmalet en Aubisque, kwam het besef dat hij de Tour kon winnen.

Geraint Thomas

Een voorpublicatie van Mijn Tour de France. ‘Kom op jongens, laat me zien of jullie nog wat in de tas hebben. Doe wat je kunt. Ik zal telkens reageren.’

Elke zware dag die kon worden afgevinkt, tankte ik een beetje meer vertrouwen. Het verbaasde me niet dat ik in het geel reed, omdat ik altijd dacht dat daar een gerede kans op was. Ik vond de manier waarop ik aan het winnen was verrassender. Ik voelde de hele tijd dat ik de touwtjes in handen had. Ik had ’s ochtends nooit het gevoel dat dit de dag zou zijn waarop het uit mijn handen zou kunnen glippen.

Ik had Paris-Nice in 2016 met vier seconden verschil gewonnen van Alberto Contador en in het laatste uur van de koers had ik in een machtige achtervolging werkelijk alle zeilen moeten bijzetten om mijn kostbare voorsprong te behouden. Ik stelde me voor dat je, om de Tour te winnen, ook zo’n angstige ervaring zou moeten ondergaan – en dat ik tot het uiterste gaatje zou moeten gaan. Maar al in de Dauphiné en nu hier in de Tour voelde ik absolute controle. Niet dat het comfortabel was, want het is altijd moeilijk, maar ik dacht er nooit aan dat Tom Dumoulin, Chris Froome, Nairo Quintana of wie dan ook me zouden kunnen lossen. Om met zo’n gevoel deze koers te kunnen rijden, was te gek. Ik voelde me geweldig in de Alpen. Ik voelde me geweldig na Mende. De Pyreneeën hadden me tot nu toe goed behandeld en mijn zelfvertrouwen groeide met elke afgeslagen aanval.

IK DACHT ER NOOIT AAN DAT DUMOULIN, FROOME OF QUINTANA ME ZOUDEN KUNNEN LOSSEN. MIJN ZELFVERTROUWEN GROEIDE MET ELKE AFGESLAGEN AANVAL

Vreselijke achtbaan

Vrijdag 27 juli 2018. Over twee dagen zouden we in Parijs zijn, maar die ochtend was er nog een lange weg te gaan naar de brede boulevards en die kleine piepende hondjes en de dingen die kleine, lieve hondjes achterlaten op de steentjes van die boulevards. De negentiende etappe, een lange en mooie rit van Lourdes naar Laruns, 4800 meter klimmen in 200 kilometer en zeven gecategoriseerde beklimmingen. Het was een gruwelijke line-up van alle grote jongens – de Col d’Aspin (12 kilometer tegen 6,5 procent), de monsterlijke Col du Tourmalet (17,1 kilometer tegen 7,3 procent) en de Col d’Aubisque (16,6 kilometer tegen 4,9 procent).

We zouden eindigen met een afdaling met een hoogteverschil van 1200 meter, over een afstand van 20 kilometer, naar de eindstreep, precies het soort afdaling waarvan ik wist dat mijn familie en supporters bijna niet in staat zouden zijn om naar te kijken uit angst voor wat er zou kunnen gebeuren. De route zag eruit als een vreselijke achtbaan. Van de 176 renners die bijna drie weken eerder aan het karwei waren begonnen, waren er nog maar 146 over. Het was tijd om na te denken over overleven in plaats van over je uit te sloven; iedereen was uitgeput, de mannen in de top van het klassement net iets minder dan de anderen. Rijd de rit zo goed mogelijk uit, verlies geen tijd, blijf bij elkaar.

We wisten dat het waarschijnlijk op de Tourmalet zou beginnen, maar we hadden niet verwacht dat het zaakje al zo snel zou exploderen. Er was ook nog een tijdrit op zaterdag om je zorgen over te maken, dus terwijl de top vijf van het klassement misschien nog eens alles uit de kast zou willen halen, zouden ze misschien ook nog wat achter de hand willen houden. Een probleem: het ging niet langer alleen om de gele trui. Er was een gevecht aan de gang voor alle plaatsen onder de top drie. Dus toen Bob Jungels van Quick-Step in een kopgroep terechtkwam om te proberen een sprong te maken in de top tien, besloot Katusha in het peloton het voortouw te nemen om de kopgroep terug te pakken ten faveure van hun kopman Ilnur Zakarin. Wij waren heel gelukkig geweest als die groep de ruimte had gekregen. Geen bedreigingen, geen zorgen. Deze dag werd ineens een stuk lastiger dan we gedacht hadden.

Het was van dat wanhopige gedoe, typerend voor de laatste dagen van de Tour, waarin iedereen zijn positie wilde beschermen. Katusha reed vol gas op het vlakke en ze hadden nog maar vier renners in koers. We waren er niet zeker van of ze nou probeerden de vluchters terug te halen of dat ze ze alleen maar wat meer in de buurt wilden hebben, zodat Zakarin er op de eerste klim op en over kon gaan. Zeker was in elk geval dat ze ons pijn deden.

Pure magie

Er zijn wel wat trucs die je in zo’n scenario kunt uithalen en Luke Rowe probeerde er een van: tijdens de klim mee op kop gaan rijden en vervolgens tien watt minder gaan trappen om het tempo stiekem te drukken. Helaas hadden ze vrij snel door wat hij probeerde te doen. En dus reden ze snoeihard naar de voet van de Tourmalet. Pure magie, je moest het die boys van Katusha nageven. Zodra we bij de klim arriveerden, gaf Ian Boswell er met Zakarin een brutale klap op. Ook Mikel Landa en Romain Bardet ontbonden al vroeg hun duivels. Blijf kalm, jongens. Er was nog een lange weg te gaan. Om volle bak de Tourmalet op te gaan, gevolgd door een lange afdaling in de vallei en vervolgens weer de Aubisque op, en dan ook nog je voorsprong behouden, daar zou iets fenomenaals voor nodig zijn. Plus een reeks formidabele missers van onze kant.

We konden leven met de ongeveer twee minuten voorsprong die ze op de top op ons hadden. Jonathan Castroviejo en Wout Poels onderhielden een stevig tempo om te voorkomen dat die bonus veel groter werd. Als je in het geel rijdt, is er altijd wel iemand die nog wanhopiger is dan jij. Dus toen de groep vooraan een voorsprong had van drie minuten in het begin van de beklimming van de Col des Bordères, een berg van de tweede categorie op 40 kilometer van de finish, was Mikel Landa nog steeds een minuut verwijderd van de virtuele leiding in de Tour, maar kwam hij wel akelig dicht bij de posities van Primoz Roglic en Steven Kruijswijk in de top vijf. Er zaten goede renners vooruit, ook Bardet. Die jongens zouden weleens heel goed kunnen gaan samenwerken.

En weg is Tourwinnaar Geraint Thomas.

Maar ik wist dat, zelfs als Landa vandaag de gele trui van me af zou pakken, hij nog een minuut extra voorsprong op me zou moeten nemen om in de tijdrit van morgen echt een gevaar voor mij te zijn. En waarschijnlijk nog wel wat meer ook, want als hij er in zou slagen om de leiding in de wedstrijd over te nemen, dan zou het vandaag een heel vermoeiende dag voor hem zijn, waarvoor hij in de tijdrit zeker een prijs zou moeten betalen.

Ik was moe

Door het gat tussen ons en de kopgroep zo te laten, dwongen we Lottonl-Jumbo om te rijden. In zo’n situatie, vlak voor Parijs, weet je gewoon dat er een ploeg naar voren komt om het tempo hoog te houden om de posities in het klassement te verdedigen. En precies dat deed Robert Gesink voor zijn kopmannen Roglic en Kruijswijk. Je verwacht dan dat het tempo zich stabiliseert. Maar Gesink, die de hele Tour relatief weinig had gedaan, op wat verdwaalde pogingen na om om in een ontsnapping te komen, zette er stevig de sokken in op het stuk tussen het eind van de afdaling en het begin van de laatste beklimming van de Aubisque. Daarmee zette hij Wout en Castro op hun limiet, en toen Roglic kort daarna aanviel, bleek dat ook Michal Kwiatkowski niet veel meer jus in de benen had. Mijn benen deden pijn. Ik was moe.

GESINK, DIE DE HELE TOUR RELATIEF WEINIG HAD GEDAAN, ZETTE ER STEVIG DE SOKKEN IN TUSSEN HET EIND VAN DE AFDALING EN HET ­BEGIN VAN DE AUBISQUE

Tegelijkertijd wist ik dat ik Dumoulin kon volgen. Ik had nooit het gevoel dat ik zijn wiel kwijt zou raken. Dat was alles wat ik moest doen. Hij was sterk genoeg om te reageren op alle aanvallen van Roglic. Perfect. Froomey had het weer moeilijk. Op weg naar de top had hij onze groep moeten laten gaan. En terwijl we over de top van de Col du Soulor (die het grootste deel van de beklimming van de Aubisque uitmaakt) reden, vroeg ik me af of de andere drie – Dumoulin, Roglic en Kruijswijk – het nog met elkaar op een akkoordje zouden gooien om mij samen aan te vallen. In dat geval zou Chris echt in de shit zitten. Er was nog een vlak stukje weg voor we het laatste stukje van de klim naar de top van de Aubisque voorgeschoteld kregen. Froomey had Egan Bernal tot bij hem laten afzakken, dus de kans was aanwezig dat ze mij nog een keer zouden willen bestoken. Maar die kans grepen ze niet.

IK WIST DAT IK DUMOULIN KON VOLGEN. IK HAD NOOIT HET GEVOEL DAT IK ZIJN WIEL KWIJT ZOU RAKEN, DAT WAS ALLES WAT IK MOEST DOEN

Misschien was Kruijswijk een beetje geïrriteerd dat Roglic achter hem aan was gesprongen, toen hij een gaatje op ons had. Op een gegeven moment hoorde ik Dumoulin tegen Roglic zeggen dat hij hem niet zou aanvallen, alsof hij wilde dat ze de handen ineen zouden slaan om Froome uit de top drie te houden. Dit soort snelle deals, over en weer, zijn schering en inslag tijdens de laatste dagen in een grote ronde, als iedereen van alles probeert om het hoofd boven water te houden. Soms lukt zoiets, maar de vlieger ging in dit geval niet op. Omdat bij ons viertal het tempo stokte, kon Egan Chris weer naar ons groepje terugslepen en zo waren we weer allemaal gezellig bij elkaar.

De gele trui in de straten van Parijs.

Voor mij was het heerlijk om te zien dat de vent die het dichtst bij mij in het klassement stond, afspraken probeerde te maken om de vierde man in de stand te flikken, in plaats van die ene man boven hem aan te vallen. Ik had de afgelopen zeven dagen de koers zo stevig gecontroleerd, en ik had zo alert kunnen reageren op alles wat ze hadden geprobeerd, dat ze misschien eindelijk begrepen dat er niets meer was waarmee ze mij nog pijn konden doen. Ze wilden nu alleen nog maar verdedigen wat ze hadden. Het was opwindend. Kom op jongens, laat me zien of jullie nog wat in de tas hebben. Doe wat je kunt. Ik zal telkens reageren.

Laat geen centimeter los

Nog voor de top was Zakarin eraan voor de moeite. De zon was inmiddels verdwenen, dikke wolken dreven tegen de steile hellingen om ons heen. Landa, Bardet en Majka reden nog wel vooruit, maar de marge was inmiddels verwaarloosbaar. Toen Roglic naar hen toesprong, moest Tom wel achter hem aangaan om zijn tweede plaats te beschermen en ik kon hem makkelijk volgen. Op naar de afdaling. Twintig kilometer om te overleven, in de mist, met alleen nog een tijdrit voor de boeg. Blijf je gewoon concentreren, neem het bocht voor bocht.

Het was waarschijnlijk het meest stressvolle half uur van al die drie weken, op die eerste 50 kilometer van de rit naar Roubaix na. Ik had een mooie voorsprong in het klassement. Ik hoefde geen risico’s te nemen. Maar Roglic en Dumoulin reden nog steeds volle bak en zij namen wel de nodige risico’s. Enerzijds wilde ik het dolgraag rustig aan doen en anderzijds wilde ik geen zwakte tonen door ze een half minuutje weg te laten rijden.

Net over de top plaatste Majka een aanval. Roglic ging hem voorbij en even later ook Dumoulin. Met Majka vlak voor me kreeg ik plotseling een f lashback van de Tour van twaalf maanden terug, van Majka’s val pal voor me. Ik reed toen op hem in en mijn Tour was voorbij. Ik schreeuwde. Ik weet niet eens meer wat ik schreeuwde. In mijn binnenste stond alles in lichterlaaie. Shit! Passeer hem zo snel mogelijk! Blijf in het wiel van Dumoulin. Laat dat wiel geen centimeter los! Je moet je ontspannen tijdens een afdaling. Hoe enger het is, hoe ontspannender je moet zijn. Als je denkt dat dingen fout gaan, neemt de kans exponentieel toe dat ze ook echt fout gaan. Hoe meer je je het ergste voorstelt, hoe verkrampter je op de fiets zit – je lichaam en je romp verstijven helemaal – en dan ga je niet soepel door de bochten.

Twee bochten liepen niet erg lekker. Ik kwam er sneller in en wiebeliger uit dan me lief was. Dat had interessant kunnen zijn. Je probeert de lijn van de mannen voor je te lezen. Roglic ging duidelijk voor de ritzege. Tom had alleen maar oog voor hem. Ik zag Roglic voor me uit rijden, ik zag hoe hij de weg zag. Ik zou op tijd in de remmen kunnen als hij een bruuske manoeuvre zou maken. Ik verlegde mijn gewicht, net als hij, van de ene naar de andere kant als de bocht scherper naar links of naar rechts ging. Ik had mijn Garmin met een kaartje van de afdaling op de stuurpen voor mijn neus, maar daar wilde ik niet te veel naar kijken; we gingen zo snel dat als ik twee seconden mijn blik van de weg zou afwenden, er ineens een bocht op me af zou kunnen komen. Zelfs de rechte stukken waren niet veilig. Als je ook maar even naar beneden kijkt, zit je alweer in de volgende bocht voor je de kans krijgt om op te kijken. Je moet de hele tijd vooruitkijken, zo ver je de weg voor je uit kunt zien, zelfs in een bocht. Niks anders. Zelfs niet denken: oei, dit gaat verrekte snel, zo snel wil ik helemaal niet gaan, wat gebeurt er als...

Lichtgrijs en verraderlijk

Het enige dat telt is rechtdoor naar school en kantoor. Iemand vertelde me achteraf dat er in die afdaling een mooi shot op tv te zien was geweest. De camera was gericht op de achterkant van ons groepje en Zakarin – toch al niet de beste daler – reed op het randje. Hij kon zijn lijn nauwelijks houden en je hoorde zelfs op tv zijn remmen piepen als hij door de bochten wankelde.

Na zijn Tour-zege stort Thomas zich in de armen van zijn vrouw Sara.

Ik wist dat mijn vrouw Sara niet in staat zou zijn om te kijken en dat haar moeder Beth onze hond Blanche zou meenemen voor een wandeling. En ik wist ook dat mijn pa en ma overal zouden zijn, behalve voor het scherm van hun televisie. Zij hadden geen enkele grip op het gebeuren, er was niets wat ze eraan konden doen. Wisten zij veel dat ik me goed voelde. Al die twijfels en mijn eerdere rampspoed zouden door hun hoofd buitelen. Het was tenminste droog vandaag. Terwijl we door de bochten slingerden en de meters opvraten, bleven de wolken achter op de Aubisque. In de donkergroene vallei was de weg voor ons lichtgrijs in plaats van zwart, en verraderlijk. Zodra we de mist uit kwamen, kon je duidelijker zien waar je naartoe ging. Nu zag ik dat Roglic een gat had, maar niet hoe hij dat voor elkaar gebokst had. Tom zou er achteraf over klagen dat hij achter een van de televisiemotoren had gestayerd, maar dat zou iedereen in zijn geval gedaan hebben – je volgt de motor gewoon zo dicht mogelijk en als hij te dichtbij is, heb je mazzel. Elke renner zou dat doen.

Ik ging de laatste paar bochten door. Geen rampzalige crash vandaag, niet voor mij. Een golf van opluchting overspoelde me, deze klus was geklaard. We moesten nog anderhalve kilometer op het vlakke in de vallei voor we de finish zouden bereiken. Tom wenkte met zijn elleboog en probeerde me zover te krijgen dat ik ook een beurt aan kop deed.

Maar Roglic vormde geen bedreiging voor me. Ik zag dat Tom aan het lijden was; hij zwenkte uit en stopte met trappen om een paar seconden later opnieuw aan te gaan. Froomey verloste hem even uit zijn lijden door een paar beurten van hem over te nemen. Geef hem niet te veel, vriend, laat hem het merendeel doen. Alleen al voor morgen, laten we dat kleine beetje extra nog even uit hem persen.

In de touwen

Roglic pakte de winst en de bijbehorende tien seconden bonificatie. Voor de nummer twee lagen er nog zes te wachten aan de streep. Met nog 400 meter te gaan liet ik Dumoulin staan: ik wilde proberen om, als het maar enigszins mogelijk was, Froomey een paar seconden extra te bezorgen met het oog op de tijdrit. Maar hij had er de benen niet voor, dus ging ik er zelf maar voor. Ik ging zo laat mogelijk aan omdat er een beetje tegenwind was. Vlak voor de streep passeerde ik Tom en daarna de finish. Ik voelde me eerder gefrustreerd dan opgelucht. Ik zat nog zo in de actie van de dag dat ik het grote plaatje uit het oog verloor. Waarom moest Tom het wiel van Roglic in die afdaling nou verliezen? Als dat niet gebeurd was, had ik vandaag opnieuw voor de ritwinst kunnen gaan. Man, ontspan je gewoon en probeer het karwei de volgende dag in stijl af te maken. En hé, ik had toch weer een seconde bonificatie gestolen! Het cumulatieve effect van die gratis seconden was geweldig voor mijn leidende positie in het klassement, maar de psychologische impact ervan was ook waardevol. Om in pugilistische termen te spreken: daarmee bokste ik mijn rivalen in de touwen. Op vrijgezellenfeesten was ik altijd de eerste die elk rondje zijn pint het eerst achterover sloeg. Ik dronk er niet meer dan de anderen, maar ik had wel de controle over het tempo van ons drinkgelag. Telkens als ik mijn lege glas met een klap op tafel zette, zag je de anderen denken: o mijn God, hij heeft zijn glas alweer als eerste leeg...

Die avond wist ik dat ik nog maar een tijdrit verwijderd was van het winnen van de Tour de France. Ik was in de beste tijdritvorm van mijn leven. Dus ik had hierover een heel erg Brits gesprek met Sara aan de telefoon. ‘Goed gedaan.’ ‘Ja bedankt.’ ‘Nog maar één dag...’ ‘Ja, we zullen zien wat er gebeurt.’ ‘Welke sofa heb je dan het liefst?’ ‘Uh, de eerste.’ Ik ging naar bed en dacht niet na over de resultaten, maar over de processen. Ik greep terug naar mijn oude, vertrouwde mentaliteit van olympische baanrenner, concentreerde me op de manier waarop ik de tijdrit zou rijden, niet wat er zou gebeuren als ik het goed deed. Er zijn geen garanties in het wielrennen. Stiekem, diep vanbinnen, glimlachte ik. Ik vond het leuk om nog een rit te winnen. 

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Mens & Maatschappij
  • Reuters, Getty Images