Een voorpublicatie van De Zin van het Leven Ben Je Zelf, dat deze week verschijnt.
Schrijven alleen was niet voldoende. Niet als je door wilde breken in de Rotterdamse literaire wereld van de jaren 60 en 70, waarin volop gedronken en gebruikt werd. Als je in die wereld naam wilde maken, moest je naast schrijven ‘ook een reputatie als drugsgebruiker of alcoholist opbouwen,’ schreef de Rotterdamse auteur Rien Vroegindeweij, een geestverwant en vriend van Jules Deelder, in het literaire blad Passionate in 2002. Vroegindeweij had gelijk. Zijn theorie was direct van toepassing op de doorbraken van Rotterdamse schrijvers als Frans Vogel en Cor Vaandrager, die er stevig op los leefden, met in hun kielzog jongere aspirantschrijvers.
Deelder was daar één van. Hij had de drugs al op de middelbare school ontdekt. Deelder en zijn vrienden bemachtigden hun eerste jointjes bij de dealers van De Fles, een uiteindelijk op last van de burgemeester gesloten drugstent op de ’s-Gravendijkwal. De jointjes werden snel onderdeel van het leven, zoals knokken tegen ‘de vetkuiven’ er óók bij hoorde. Net als blijven zitten nadat je een jaar lang niet had opgelet en had gedanst met meisjes op feestjes her en der, alhoewel de jonge Deelder eerst nog verlegen was geweest als het op meisjes aankwam.
Blowtje gras en lijntje in der Nase
Het flirten met drugs werd ondertussen snel serieuzer. Dat werd ook gevoed door het zien van een toneelstuk in theaterzaal De Lantaren op de Rotterdamse Gouvernestraat. Het stuk ging deels over het gebruik van verdovende middelen. The Connection heette het, en ‘het liet niet na het leven van deze en gene in bepaalde richting te beïnvloeden’, schreef Deelder in het verhaal Moderne Tijden Herleven. Van dat stuk ging dus helemaal geen waarschuwing uit, integendeel zelfs. Drugs hoorden blijkbaar gewoon bij het heftige leven dat Deelder wilde gaan leiden. Een leven met ‘blowtje gras en lijntje in der Nase’, zoals hij in Moderne Tijden Leven schreef.
Toch was het hem al wel duidelijk dat die manier van leven ook levens kon verwoesten: een artiest als Charlie ‘Bird’ Parker, die door Deelder werd bewonderd, was er in 1955 al aan ten onder gegaan. Maar menens werd dat gebruik van stimulerende en verdovende middelen pas echt toen hij bij transportbedrijf Van Gend & Loos aan de slag ging. Een bijbaantje zonder toekomstperspectief, maar daar was Deelder ook helemaal niet naar op zoek. Het ging hem om de poen – je moest toch ergens geld mee verdienen. Zwaar werk vond Deelder het maar. Een collega die in Frankrijk was geweest wist wel een oplossing. Die kwam uit een klein flesje met een kurkje erop, met veertig kleine, platte, witte pilletjes erin. ‘Hij zegt: dat moet je eens proberen. Zo, ik nam twee van die dingen en ik liep te fluiten in die loods,’ vertelde hij in het Algemeen Dagblad vlak voor zijn dood in 2019. Voor Deelder het in de gaten had was de dag zelfs voorbij. De pilletjes hadden hem er doorheen geholpen – hij zou het nooit vergeten. In Esquire voegde hij daar dan ook aan toe: ‘Dus ik denk: dat is het, weet je! En tot op de dag van heden heb ik nog geen reden gezien om die insteek te wijzigen.’
Deelder deinsde nergens voor terug, hij probeerde van alles uit. Dat was goed mogelijk. In alle soorten en maten kwam de drugs in de Rotterdamse haven aan, illegaal natuurlijk, met allerlei bestandsdelen die je bewustzijn konden veranderen. ‘Pethidine, opium, diacid, saridon, trilafon, prominal, valium, dexedrine, ritalin, efedrine, efetonine, purple hearts, panto’s, captagon, belladonna, vitamine B2, nozinan, chloral, tuinnal, serenase en amfetamine,’ somde een andere Rotterdamse auteur, Frans Vogel, dan ook al eens op in Passionate.
IJzig kalm
Na volop experimenteren met alles wat hij voor handen kreeg, ontdekte Deelder snel wat hij ‘nodig’ had. Jointjes, speed – al snel drie keer per dag een shot, later twee – en alcohol: calvados, wijn, gin uiteraard. Hij gebruikte het allemaal en hij kon het goed hebben. Deelder functioneerde er juist beter van. De speed beviel hem nog het best, die pepte hem op. ‘Het is natuurlijk een keihard middel. Ik word er ijzig kalm van,’ verklaarde Deelder in De Mensch Deelder. ‘Dat is belangrijk geweest om de verlegenheid, de zekere schroom die ik had als ik moest optreden, te overwinnen.’ Die uitwerking hoorde speed ook te hebben. ‘Speed geeft energie en gaat vermoeidheid tegen,’ verklaart Jellinek, het expertisecentrum voor verslavingen, anno 2020.
Ik word ijzig kalm van speed, ik heb dus geen moeite om op het podium te gaan staan. Sterker nog, ze hebben moeite om mij ervan af te houden
‘Het behoort tot de psychostimulantia. De effecten van speed en amfetamine zijn verklaarbaar door de stimulerende werking van amfetamine op het beloningscentrum in de hersenen en op het sympathisch zenuwstelsel.’ De drugs hielpen Deelder uiteindelijk dus om een drempel over te komen: die van zijn verlegenheid. Want dat was Deelder in zijn jeugd, bekende hij, al besefte hij ook dat mensen dat niet van hem zouden verwachten. ‘Je zou het niet zeggen, maar ik was in aanleg een behoorlijk verlegen figuur hè,’ bekende hij al vroeg in zijn loopbaan in een interview over zijn drugsgebruik. ‘En dat helpt zeker wel dat je over een drempel stapt, weet je wel, dat je dat overwint gewoon. Alcohol? Daar ga je zo onduidelijk van lullen. Er zijn ook mensen die van speed onduidelijk gaan lullen, die verliezen hun coördinatie en wat dan ook, die kunnen er niet tegen. Ik word er ijzig kalm van. Ik heb dus geen moeite om op het podium te gaan staan. Sterker nog, ze hebben moeite om mij van het podium af te houden.’
Literaire oerknal
Het drugsgebruik schotelde hem bovendien nieuwe inzichten voor, die als inspiratie dienden voor zijn dichtwerk. Dat was mooi meegenomen. Een van z’n drugservaringen verwerkte hij al snel in het gedicht Cloud 9, een langer gedicht over een avond drugsgebruik. ‘Marc, op z’n kamer in Notting Hill Gate,’ dichtte Deelder, ‘die, met de spuit in z’n arm, tussen twee kotskrampen door, plotseling begon te praten over de schoonheid die schuilt in en achter iedere regel van Shakespeare.’ Maar wat moest hij doen met zo’n gedicht? Een ‘gewone’ krant zou het natuurlijk nooit plaatsen, daar was het te heftig voor. Deelder besloot het daarom op te sturen naar een collega-gebruiker: de Amsterdamse auteur Simon Vinkenoog. ‘Ik had wat geschreven en daar kwam een rokertje in voor,’ vertelde Deelder over deze actie op het Rotterdamse dichtfestival Poetry International in 2014. ‘Dan wist je in die tijd: dan moest je bij Simon V. te A. zijn.’ Hij vervolgde: ‘Ik wou dat toch laten lezen door iemand die niet in mijn onmiddellijke kring zat, maar iemand die daar met enige distantie naar kon kijken. En niet iemand die gelijk naar de kit liep om je aan te geven, bij wijze van spreken. Nou, dan moest je bij Simon V. te A. zijn. Dat wist ik.’
Post naar Amsterdam dus, naar Vinkenoog, die zelf twee jaar eerder getuige was geweest van een baanbrekende avond poëzie op de planken in de Londense Royal Albert Hall. De dichtkunst daar was naar buiten getreden, met groot succes. Hij droomde sindsdien van een Nederlandse variant op zo’n avond, die het eerste echte dichtersfestival in Nederland moest worden. Vinkenoogs droom kwam uit en heette Poëzie in Carré. De avond werd mede mogelijk gemaakt door Carré zelf, dat het theater gratis beschikbaar stelde. De VPRO wilde er wel bij zijn voor tv-opnames, de Vara voor een radio-uitzending. Het moest de oerknal van de literaire happenings in Nederland worden, waar meerdere dichters aan mee zouden doen: van ouder en gevestigd (Gerard Reve) tot jonger en talentvol (Cees Buddingh’). Deelders post kwam dus als geroepen.
Sommige mensen zijn een beetje provinciaals en verlegen, maar dat kon je van Jules niet zeggen
Verbluffend succes
Drie dagen na het sturen kreeg Deelder al een brief terug. ‘Of ik maar mee wilde doen aan dat Poëzie in Carré. Ik heb gelijk ja gezegd,’ vertelde hij verder op het Rotterdamse dichtfestival. Dat hij direct ja zei was niet verwonderlijk. Het was nogal een kans. Deelder zou die avond de jongste aanwezige dichter zijn, tientallen jaren jonger zelfs dan de meeste andere podiumgasten. Beroemde dichters als Adriaan Roland Holst, Bernlef en Hans Verhagen hadden ook bevestigd. Vooruit, Remco Campert, die was ook wel jong, maar ook hij was al 36. Deelder kon eigenlijk bijna niet geloven dat hij hier bij mocht zijn. ‘Ik vroeg me toch wel af, toen ik daar rondliep: wat doe ik hier?’
Toen Deelder op 28 februari 1966 debuteerde met zijn drugsgedicht Cloud 9 zaten er dik tweeduizend bezoekers, jongeren vooral, in de Amsterdamse zaal. 25 dichters traden op, opvallend genoeg waren dat alleen maar mannen: ze zaten allemaal op het podium en keken naar elkaars optreden. De nog onbekende en piepjonge Deelder, 21 jaar oud, was als negende aan de beurt. Hij kreeg, net als alle andere dichters, zeven minuten spreektijd. Met lang haar, een sik, een grote bril met zwart montuur op zijn neus, een spijkerjasje om zijn schouders en een bloemetjesoverhemd aan ging hij voor de vier microfoons staan om voor te dragen. Beleefd pratend, het scherpe Rotterdams moest nog komen, begon hij voor te lezen, eerst een tikkeltje zenuwachtig, maar al snel met overtuiging. Aan het slot volgde geschater. En toen, haast verlegen om die bijval, wierp Deelder een lach in de zaal. De missie waarvan hij niet had durven dromen, was geslaagd.
Nog dezelfde avond werd een compilatie van Poëzie in Carré op de radio uitgezonden, door de Vara, en drie weken later volgde ook een uitzending bij de VPRO op tv. Het Parool sprak over een ‘verbluffend succes’. ‘Hij is pas 21, maar al heel kosmopolitisch en echt doorgewinterd,’ zei organisator Simon Vinkenoog na afloop in Het Vrije Volk. ‘Sommige mensen zijn een beetje provinciaals en verlegen, ze moeten de weg nog zoeken en weten nog niet van wanten, maar dat kon je van Jules niet zeggen.’
De Zin van het Leven Ben Je Zelf, Anton Slotboom, Just Publishers, €22,50
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct