Premium

Te veel geld op het veld

De coronacrisis zal ook voor het voetbal verstrekkende gevolgen hebben. Om een idee te krijgen wat er komen gaat, blikken we terug op het recente verleden. Hoe is de sport in de jaren 10 veranderd? Welke lessen zijn er te leren? Deze keer: hoe de transferbubbel vanaf 2017 onhoudbaar werd.

Kylian Mbappé is nog steeds een fortuin waard, ook na de crisis.

Maak je geen illusies: de top van het Europese clubvoetbal is al véél langer speelbal van het grote geld. Zo betaalde Real Madrid in 2001 een slordige 77,5 miljoen euro voor de komst van Zinédine Zidane, een transfersom die – zelfs gedurende de afgelopen qua transfersommen absurde voetbaljaren – sindsdien nog altijd maar 21 keer overstegen is.

Maar als we de harde cijfers van het afgelopen voetbaldecennium erbij pakken, zien we wel dat het excessieve uitgavenpatroon van de Europese topclubs in de voorbije paar seizoenen in rap tempo aan het verergeren was, met 2017 als startpunt. Ook een ander patroon is zichtbaar in de cijfers van de jaren 10: de top van de transfermarkt kent nog maar twee hoofdrolspelers – de topclubs uit de Engelse Premier League en de Spaanse LaLiga.

Als we afgaan op de eerste geluiden van de echte experts binnen het voetbal, zoals Manchester City’s technisch directeur Txiki Begiristain, zullen we tijdens de post-coronacrisis op de transfermarkt véél minder vaak nog zulke bedragen op tafel gegooid zien worden. Ja, een absolute topspeler als Kylian Mbappé of Neymar zal bij een eerstvolgende overstap nog altijd een monsterbedrag kosten, maar voor een doorsnee selectiespeler die van topclub wisselt, is een transfersom van boven de 40 miljoen euro plots ondenkbaar.

De coronacrisis maakt zo een einde aan een bizarre periode in het topvoetbal. Wat bleek namelijk: ook in de allerhoogste prijscategorie is het aankopen van geschikte spelers nog altijd een even onvoorspelbare kunst als het winnen aan de roulettetafel. Barcelona gaf in de zomer van 2017 een duizelingwekkende 270 miljoen euro uit aan twee spelers – Philippe Coutinho en Ousmane Dembélé – die nooit een vaste basisplaats in Catalonië wisten te bemachtigen. 

Chelsea maakte Bilbao-goalie Kepa Arrizabalaga in 2018 de duurste keeper ter wereld, toen het 80 miljoen euro neertelde voor de jonge Bask. Nog geen twee seizoenen later is Kepa, na een zoveelste keepersblunder, alweer gebankt in Londen. Stadgenoot Arsenal betaalde eenzelfde bedrag voor recordaankoop Nicolas Pépé in 2019; de Ivoriaan werd in zijn eerste winterstop bij de Gunners al naar voren geschoven als een ‘miskoop van een vorig regime’. De volgende keer dat je baalt van een mislukte aankoop van je favoriete club, kun je je voortaan troosten met de gedachte dat er nog altijd ergere vormen van kapitaalsvernietiging in het voetbal hebben plaatsgevonden. De transfermarkt is en blijft een tombola, maar post-corona lijkt dit casino der excessen iets minder populair te worden.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct