Nederland was overrompeld door de Duitse inval in de vroege ochtend van 10 mei 1940 en op veel plekken had men geen idee wat er moest gebeuren. Politiechefs deden wat zij dachten dat het beste was, vaak intuïtief. In Rotterdam werd een politieagent eropuit gestuurd om het plaatselijke postkantoor te bewaken en te zorgen dat het postverkeer niet gehinderd werd. Ook toen het postkantoor door de komst van Nederlandse militairen achter de eigen linies kwam te liggen, mocht de agent zijn standplaats onder geen beding verlaten.
Deze Rotterdamse politieagent had het geluk dat er verder niets bijzonders gebeurde. Hetzelfde gold voor een collega in Schiedam die op de eerste oorlogsdag de opdracht kreeg zich te verschansen in een put bij Vijfsluizen, waar hij in de gaten moest houden of er Duitse legereenheden landden op de Nieuwe Waterweg, de verbinding tussen Rotterdam en de Noordzee. Uren stond hij moederziel alleen op wacht. Bij toeval kwam er halverwege de middag een commandant van de Burgerwacht langs. Hij zette de diender op een nieuwe post, nu op de Vlaardingendijk tegenover de begraafplaats. Evenmin als bij Vijfsluizen was hier een Duitser te bekennen. Pas na twaalf uur nietsdoen kon de politieagent terugkeren naar zijn bureau.
Sommige politieagenten raakten in die eerste oorlogsdagen betrokken bij beschietingen. Voor een aantal liep het slecht af. Op het Noordereiland in de Nieuwe Maas bijvoorbeeld werd een agent subiet doodgeschoten toen hij onder het trekken van zijn revolver Duitse piloten die de landing hadden ingezet, gebaarde om te keren. Hij was niet het enige slachtoffer, want hier en daar werd er zwaar gevochten. Dorpen en steden die dicht bij het front lagen, werden geëvacueerd en het was de taak van de politie een en ander in goede banen te leiden.
Op 10 mei werd vanwege de nabijgelegen Grebbelinie bijna de hele bevolking van Wageningen met binnenschepen geëvacueerd. Een dag later waren de twaalfduizend inwoners van Baarn aan de beurt. Een lange, droevige stoet van mensen, aldus een ooggetuige, met zwaarbeladen fietsen, zeulend met koffers. Er liep een oude juffrouw die haar poes in haar handwerktas had gestopt, een man die een geit met zich meetrok en een gezin met een overvolle bakfiets, een schare kinderen op het meubilair. Mochten de inwoners van Baarn hun dieren nog meenemen, een dergelijk voorrecht was niet weggelegd voor de evacués van Breda.
Voorafgaand aan vertrek moesten alle huisdieren worden afgemaakt, zo luidde het bevel. De dwergpincher Polleke ontsprong de dans door de vasthoudendheid van zijn 13-jarig baasje, die beloofde Polleke de hele tocht te dragen. Ook in het Friese plaatsje Makkum, gelegen aan het IJsselmeer, werd de bevolking geëvacueerd. Binnen een uur moesten de mensen weg zijn. De gemeenteveldwachter zag het met lede ogen aan hoe de een met een vogelkooitje, de ander met een ander dierbaar kleinood in de handen in paniekstemming door de nauwe steegjes van het dorp drongen.
Op tal van plaatsen in Nederland lagen lijsten klaar met namen van ‘staatsgevaarlijken’ die moesten worden opgepakt bij een vijandelijke inval. Het betrof vreemdelingen (veelal Duitsers), nationaalsocialisten en communisten. In Amsterdam ging het om ruim driehonderd landgenoten en zo’n vijfhonderd buitenlanders. Het was de bedoeling dat ze werden ingesloten in de Rijksinrichting in Hoorn, een locatie die geschikt werd geacht voor het onderbrengen van negenhonderd mensen.
Al snel bleek dat men in Hoorn allerminst gereed was voor de opvang van zo’n grote groep arrestanten. Een deel werd ondanks de ontoereikende voorzieningen toch afgevoerd naar Hoorn. De rest werd verspreid over verschillende locaties in Amsterdam, waaronder de Markthallen in Amsterdam-West. Daar nam het aantal arrestanten nog verder toe doordat Amsterdammers graag bereid waren hun steentje bij te dragen en op eigen initiatief verdachten kwamen brengen. Het maakte de toestand in de geïmproviseerde detentieplaatsen met onvoldoende sanitaire voorzieningen en een tekort aan voedsel en medicijnen alleen nog maar nijpender.
Van een prettige bejegening was evenmin sprake. De nationaalsocialistische journalist Jan de Haas schreef na zijn vrijlating een woedend verslag over de hondse behandeling die hem en zijn lotgenoten in de meidagen ten deel was gevallen. Hoe ze werden toegeblaft en onder bedreiging van een geladen pistool naar politiebureaus werden afgevoerd terwijl de hele buurt toekeek. Hoe ze daarna als beesten waren opgesloten. Voor De Haas was er geen twijfel over de schuldigen. Dat waren ‘de Joden’, onder wier invloed het hele politieapparaat stond en die onschuldige mensen zoals De Haas met grote geweren opwachtten wanneer ze aankwamen bij de interneringsplaatsen.
De meidagen van 1940 waren een periode van chaos, verwarring en angst. ‘Paniek,’ schreef de historicus Jacques Presser. Dat kwam niet in de laatste plaats door de verhalen van Joodse vluchtelingen, over die eerste grote pogrom in Duitsland in november 1938, Kristallnacht, waar man- nen uit hun huizen werden gesleept, en waar de brandende synagogen en kapotgeslagen winkels het tastbare bewijs waren van een tot dan toe in West-Europa ongekende rassenhaat. De Duitse inval leidde dan ook tot een massale vlucht van Joden.
In Amsterdam werden in tal van straten haastig auto’s ingeladen, werden kleren over elkaar heen aangetrokken en werd nog snel een laatste zoen uitgewisseld. Voor degenen die geen eigen auto hadden, moesten taxi’s uitkomst bieden. De taxichauffeurs draaiden in die dagen overuren. Ook elders in het land pakten Joden hun spullen en gingen op weg naar de Nederlandse havens in de hoop een boot te vinden die hen nog tijdig naar Engeland zou kunnen brengen.
Het is opvallend dat er in de kranten van destijds nauwelijks is bericht over deze uittocht. Maar uit memoires en dagboeken is bekend dat de vluchtelingen onderweg door soldaten zijn gemaand terug te keren, in een poging de chaos in de kustplaatsen een halt toe te roepen. De meesten waren echter vastbesloten Nederland te verlaten. Hoe hopeloos moeilijk dat was, bleek in de haven van IJmuiden, waar het op de kade zwart zag van de mensen die moesten toezien hoe in de havenmonding veel te veel mensen zich verdrongen op de scheepsdekken van veel te kleine bootjes. Het merendeel van de vluchtelingen zou zich genoodzaakt zien onverrichter zake huiswaarts te keren en de gebeurtenissen verder af te wachten. Of niet.
Lees het hele artikel in Nieuwe Revu 24 of op Blendle.