Wanneer werd de vrijheid van meningsuiting een thema voor jou?
‘De eerste keer dat ik ging nadenken over de vrijheid van meningsuiting en hoe fragiel die is, kwam door twee incidenten met de Hells Angels in de jaren 90. In het programma van Jack Spijkerman werden grappen gemaakt over Hells Angels die in een bordeel waren doodgeschoten. Henk van Dorp had iets gezegd over de vermeend criminele activiteiten van deze volstrekt onschuldige jongensclub. Spijkerman werd toen bedreigd en Henk van Dorp moest na een klap in zijn gezicht twee weken lang met een blauw oog zijn programma presenteren, want de jongens waren even langs geweest. Van Dorp en Spijkerman boden zelfs hun excuses aan de Angels aan, op beeld. Dat was al schokkend genoeg, maar nog veel schokkender was dat niemand zich uitsprak tegen wat toch wel heftige bedreigingen en zelfs geweld waren. Artistieke vrijheid en persvrijheid werden door een klein clubje aan de motorlaars gelapt. Ik geloof niet dat het ooit de ambitie van de Hells Angels was om Nederland te gaan regeren, maar op het moment dat het doodstil blijft als je zoiets flikt, realiseer je je wel hoe effectief de dreiging van geweld is als je mensen het zwijgen op wil leggen. Dat vond ik oprecht schokkend. Een van de weinige mensen die zich daar toen net zo druk over maakte als ik, was nota bene Theo van Gogh. Terwijl de reactie van de meeste mensen was van: “Joh, doe nou maar niet, want die lui zijn knettergek.”’
Hoe keek je terug op dat incident?
‘Het geeft een besef over de vrijheid van meningsuiting. Dat er een zekere mate van moed voor nodig is om onder intimidatie uit te komen. De moed van de eenling, die het aandurft om een onderwerp op te werpen of een grap te maken, maar niet weet of iedereen zijn stap naar voren zal volgen, of dat hij daar alleen komt te staan. In de wind. Op zulke momenten vind ik dat de solidariteit van mensen die gewoon, zonder geweld en zonder bedreigingen, een debat willen voeren, zichtbaar moet worden. Want wat gaan die Hells Angels doen als er een massaal statement wordt gemaakt? Ze kunnen niet iedereen op hun bek slaan. Diezelfde wetmatigheid had moeten gelden rondom de eerste cartoons over Mohammed, in Denemarken. Toen er echte bedreigingen kwamen, die door toch een te groot deel van de islamitische gemeenschap in elk geval niet werden veroordeeld. Meteen bij het eerste geweld hadden ALLE (Teeuwen vraagt hier expliciet om hoofdletters, red.) kranten die cartoons moeten afdrukken, om zo de boodschap af te geven dat dát is wat er gebeurt als je een onwelgevallige mening met geweld of de dreiging daarvan probeert te intimi- deren – dan krijg je hem in duizendvoud terug.’
Na Charlie Hebdo stond de Dam toch ook vol met bordjesdragers die ‘Je Suis Charlie’ zeiden?
‘Ja, maar dat was after the fact, toen was het kwaad al geschied. Het is op zichzelf niet zo dapper dat je tegen het afslachten van een complete redactie bent. Maar als je vóór vrijheid van meningsuiting bent, ook als dat meningen omvat die omstreden zijn, dan moet je flink zijn.’
Je leert dus pas wat de vrijheid van meningsuiting is als je geconfronteerd wordt met de inperking ervan?
‘Dat geldt voor de vrijheid in het algemeen. Het is heel moeilijk om mensen de waarde in te laten zien van iets wat niet bedreigd wordt. Mensen in dit land weten onderhand niet beter dan dat vrijheid er altijd geweest is, en er ook altijd zal zijn.’
Kunnen we beter met onvrijheid omgaan dan met vrijheid, omdat onvrijheid tenminste kaders en normen en regels heeft?
‘Als je geen talent hebt om vrijheid in te vullen, heb je er ook niet zoveel behoefte aan. Dan heb je liever structuur. Vergelijk het met dat je in bed ligt; je ligt zo lekker, maar je denkt dat je er over een kwartier uit moet, maar je wil niet uit je heerlijke bed, want je bed is de beste plek ter wereld. En dan idealiseer je dat in bed blijven liggen, omdat je denkt dat het juist niet kan. Maar ineens realiseer je je: het is zaterdag, ik hoef helemaal niet op. Dan ben je vijf minuten heel erg blij, in je bed, en daarna is dat weer een vanzelfsprekendheid. Waarschijnlijk sta je dan alsnog heel snel op, om drugs te gaan kopen in de stad. Want ja, wat heb je anders te doen? Het is zaterdag. En dat is een vrije dag. Was altijd al zo. Is niet zo bijzonder. Ja, dan is de waarde van die vrijheid wel een beetje weg. Beetje omslachtig voorbeeld misschien, maar ik ben een komiek, halló. De taak van een komiek is om dingen die iedereen allang weet op een nodeloos omslachtige, amusante manier te vertellen.’
Lees het hele artikel in Nieuwe Revu 20 of op Blendle.