Mijn tennisclub ligt in het gemoedelijke plaatsje Weesp. Ik probeer hier zowel het woord stad als dorp te vermijden, want als Weespenaren ergens een hekel aan hebben, is het om voor dorpelingen uitgemaakt te worden. Maar een stad is het, ondanks de in 1355 verkregen stadsrechten, natuurlijk ook niet. (Er wonen maar 20.000 mensen.)
Bij de tennisclub gaat het er minder gemoedelijk aan toe. De club wordt geleid door een stel vrijwilligers die de toko met nietsontziende hardheid runnen. Om een voorbeeld te geven: na een misverstand over mijn contributie werd meteen gedreigd met juridische stappen en zelfs een royement bij de tennisbond, zodat ik bij geen enkele club in Nederland meer mag tennissen.
Nadat ik de contributie – met frisse tegenzin, het moet gezegd – had betaald, werd door het bestuur een contactverbod afgekondigd en is te kennen gegeven dat ik geen volwaardig lid meer ben, maar wel de volledige contributie moet betalen. Dat was mij tegen het zere been, dus heb ik het geld gestorneerd en is dat juridische gedoe er uiteindelijk toch van gekomen.
Waar het mij in feite om ging is niet het lidmaatschapsgeld – dat heb ik betaald – maar de meedogenloosheid waarmee een sportvereniging in een kleine gemeenschap wordt geleid. Het is geen beursgenoteerde onderneming, maar een gezelligheidsclub die draait op leden en vrijwilligers. Daar past geen wangedrag en misdraging door een bestuur dat er een ‘regels zijn regels’- mentaliteit op nahoudt, maar coulance en benaderbaarheid. Want je komt elkaar altijd wel ergens tegen, op de club of bij de bakker. Blijft toch een dorp, hè.