'Wie iets onaangenaams over Ischa Meijer zegt, krijgt een paar flinke stompen'

65 jaar Nieuwe Revu. Hans Verstraaten, met 11 jaar achtereen en 12 jaar in totaal de langstzittende hoofdredacteur van het blad, blikt terug op de gouden jaren 90.

Hans Verstraaten

Ik schrok me dood. Op een zaterdag in de zomer van 2012 belde iemand me en zei dat er een stuk over mij in Het Parool stond. Ik ging meteen die krant kopen. Het bleek om een interview te gaan met Leon Verdonschot, vandaag de dag columnist, in de jaren 90 redacteur van Nieuwe Revu. De serie heette De Leermeester Van... en ik bleek de leermeester van Leon te zijn geweest. So far so good. Maar ik werd verder vooral beschreven als een Totaal Contactgestoord Mens, een geboren en getogen excentriek die ongeloof- lijk obsessief met zijn blad bezig was, zeven dagen per week. Aldus Leon Verdonschot. Eigenlijk had hij wel gelijk.

Ik was hoofdredacteur van Nieuwe Revu van mei 1989 tot januari 2001. Al die jaren was ik inderdaad obsessief met het blad bezig, inderdaad zeven dagen per week. Was dat het allemaal waard? Als je dit verhaal uitleest – wat ik zeer op prijs zou stellen – weet je het antwoord.

Het waren gouden jaren. Na vele jaren verlies werd Nieuwe Revu eerst winstgevend en vervolgens zeer winstgevend. En we scoorden als een gek in de media met spraakmakende interviews en onderzoeksprojecten. High life en low life, zoiets was de formule, officieel ook wel omschreven als nieuws, sport en rock-’n-roll. Frits Barend en Henk van Dorp werkten voor Nieuwe Revu, evenals Theo van Gogh, Ischa Meijer, Mart Smeets en Boudewijn Büch.

En er waren uiteraard ook onbekende medewerkers. Zoals een jonge freelancejournaliste uit Eindhoven die een voorstel had: ze wou een paar avonden gaan tippelen in haar stad en haar ervaringen beschrijven. ‘Euh, doe maar,’ zei ik, en verder niks, want communiceren was niet mijn sterkste punt, maar dat was geloof ik al duidelijk. Ze maakte een wat bedeesde, maar ook uiterst beleefde indruk. Niet het tippeltype; meer het type ideale schoondochter.

Een paar weken later ontving ik haar verhaal. Wow! Niet alleen had ze getippeld, maar ze had het, jezus zeg, ook nog met een klant gedaan. ‘Ja,’ zei ze, ‘ik dacht: alleen dan kom ik te weten hoe het is om hoer te zijn.’ Het verhaal kwam in Nieuwe Revu, onder haar eigen naam, en onder haar eigen naam kwam ze op tv en op de radio en in diverse andere media en telkens werd die vraag gesteld: hoe kón je dit doen? Als in: jij bent echt niet goed snik, meid. Ik zou echt niet meer weten hoe ze heet, laat staan wat ze vandaag de dag doet. Ik hoop dat ze een leuke, wat saaie baan heeft en vooral een keurig en monogaam huwelijk.

Ik wilde dit: de beste hoofdredacteur van het land worden, zijn en blijven. Daartoe, had ik bedacht, had ik wel die zeven dagen per week nodig. Ik las elke letter en herschreef van begin tot eind talloze verhalen en las week in week uit talloze magazines, de meeste afkomstig uit de VS, en jatte er vrolijk uit. Dat harde werken bleek niet echt te combineren met een gezin, dat ik nochtans wel had. Helemaal ingewikkeld werd dat toen mijn toenmalige echtgenote voor langere tijd in het ziekenhuis verdween en ik die zevendaagse werkweek moest combineren met het verzorgen van twee kinderen. De was! Hoe doe je dat, een wasmachine bedienen? Mijn God!

Maar daar ging op een avond de deurbel. Ischa Meijer kwam onverwachts op bezoek en met een goede reden: ‘Ik dacht: jij komt er vast niet in je eentje uit.’ En zoals bekend kon Ischa gedachten lezen, vandaar dat hij ’s lands beste interviewer ooit was en is: ‘Zullen we maar beginnen met de was?’ Hij deed de was. En ging vervolgens strijken. Toen vertrok hij weer, om een paar dagen later weer terug te keren om wederom de was te doen en te strijken. Ischa stierf op 14 februari 1995. Tot op de dag van vandaag heb ik met mezelf de afspraak: wie iets onaangenaams over deze man zegt die krijgt van mij – klein en iel als ik ben – een paar flinke stompen in zijn of haar smoel (ik voer wat dat betreft een emancipatoir beleid).

Mijn vrouw kwam – godzijdank zeg – uit het ziekenhuis. Ik kon me weer storten op de zevendaagse werkweek. ’s Avonds ging ik meestal uit eten met redacteuren of medewerkers. Of ik las een van die talloze Amerikaanse magazines. Op een avond had ik afgesproken in restaurant Van Baerle met de medewerkers Theo van Gogh en Theodor Holman. Samen maakten zij een mini-rubriek voor Nieuwe Revu. Theodor kwam wat later, want die had een afspraak in België. Ik vond het altijd leuk om met Theo af te spreken. Iemand die zoop als wel drie, vier Maleiers bij elkaar en toch niet dronken werd, ja, daar had ik een ongeloof lijke bewondering voor. Bovendien, wel handig als je bent zoals ik, nam hij het woord om het niet meer af te geven. Ik mocht graag naar hem luisteren, ook al was ik het zelden met hem eens.

Ah, daar was Theodor! Die kon wat minder goed tegen drank. Hij bestelde een bord soep en een glas cognac. Hij had zo te zien en te horen al meerdere glazen tot zich genomen. En toen, echt waar, viel hij met zijn hoofd in zijn bord soep – in slaap. Ik keek Theo aan. Die ging gewoon door met verhalen vertellen. ‘Theo,’ zei ik voorzichtig, en een beetje ongerust, en wees naar Theodor. Waarop Theo als een ware wetenschapper sprak: ‘Het is technisch gezien niet mogelijk om in een bord soep te verdrinken. Maar,’ voegde hij eraan toe, nu als regisseur, ‘dit zou nog weleens een aardige filmscène kunnen opleveren.’

Theo overleed, het is bekend, op 2 november 2004. Wat Theo betreft heb ik dezelfde afspraak als die over Ischa.

Lees het hele artikel op Blendle.