Het is zomerstop in het indoorsportcentrum. Binnen klinkt geen gestuiter en niemand hoeft zich te ergeren aan piepende gymschoenen. Aan de muren hangen reclameposters en foto’s en shirts van de beste spelers. Tot niet zo heel lang geleden speelde Astrid Holleeder hier haar basketbalwedstrijden.
Voor haar moeder Stientje was het een uitje en ze kon trots zijn op haar dochter. Astrid werkte harder dan wie ook en dat verwachtte ze ook van haar medespelers. Ze beschermde haar vriendinnen en de Holleeder-agressiviteit werd door coaches geprezen als voorbeeldig fanatisme. Soms schold ze met een plat Jordaan-accent scheidsrechters of teamgenoten uit, maar ze bedoelde het heus goed en was een winnaar. Een oud-teamgenoot zou later zeggen: ‘Astrid is gewoon het voorbeeld dat als je heel hard werkt, je heel ver kan komen. Ze knokte voor iedere bal en ze kon er niet tegen als anderen dat niet deden. Dan was ze aan het roepen in het veld. Ja, dat zit in je.’
Haar liefde voor het basketbal begon op school. Astrid groeide op in de Amsterdamse volkswijk de Jordaan. Ze deelde een kamer met haar broer Gerard en oudere zus Sonja. Vanuit haar bedje had ze uitzicht op de Westertoren. Astrid had nog een tweede broer. Willem ging al vroeg uit huis en niemand wist waar hij mee bezig was. Soms vroegen basketbalvriendinnen er weleens naar. Dan zei Astrid dat hij in zaken zat.
Op gymnastiekles ontdekte Astrid voor het eerst dat ze beter kon basketballen dan de rest. Ze scoorde van dichtbij en van heel ver. Haar leraar zei dat ze ‘gouden handjes’ had en hij haar adviseerde bij een club te gaan spelen. Dat wilde Astrid wel, maar ze wist meteen dat dit niet kon. Haar vader Wim was in de jaren 40 en 50 een bovengemiddelde wielrenner die goede resultaten behaalde in Amsterdamse straatkoersen en zelfs eens deelnam aan de Ronde van Nederland. Ondanks zijn sportliefde wist Astrid zeker dat hij haar nooit zou laten basketballen. Elke vorm van zelfontplooiing was ‘een aanval op zijn persoon’ en ‘een bedreiging van zijn dictatuur’, schreef ze in Judas. In Libelle zou Astrid zeggen: ‘Toen ik naar het Nederlands nationale team mocht, torpedeerde hij dat.’
Thuis bleef het slecht gaan. Dat lag ook aan Astrid. Het was eerst moeilijk te erkennen, maar de gewelddadigheid zat ook in haar. Ze schold en huilde vaak van woede. Stientje was de liefste vrouw ter wereld. Toch sloot Astrid haar eens op in de kast. Ze besloot uit huis te gaan en logeerde een tijdje in een crisiscentrum. Begin 1983 boekte ze een vliegticket naar Israël om in een kibboets te werken. Ze was daar veilig ver van huis en basketbalde daar ook. Astrid mocht alleen niet meedoen aan de competitie omdat ze niet joods was en aan het einde van de zomer keerde ze terug naar Amsterdam om het nieuwe basketbalseizoen te kunnen beginnen.
Na haar terugkeer logeerde ze meestal bij haar zus Sonja en diens vriend Cor van Hout. Astrids zus was zwanger en Cor en Sonja gingen samenwonen. Cor was bijna altijd weg met zijn boezemvriend Willem. Willem kwam in het najaar van 1983 een keertje langs bij Cor toen Astrid daar ook was. Hij gaf haar een briefje van 100 gulden. Hij gaf zijn zusje bijna nooit iets en ze vroeg of hij ziek was. Willem zei dat ze die snip meteen kon teruggeven als ze bijdehand bleef doen.
In november 1983 werd de voordeur opengetrapt. In de kamer stonden zes gewapende mannen met bivakmutsen. Ook Astrid moest mee naar het bureau. Volgens de politie had het met de ontvoering van biermagnaat Freddy Heineken en zijn chauffeur Ab Doderer te maken. Astrid snapte niet wat zij daarmee te maken had. De rechercheurs zeiden dat Cor en Willem Heineken hadden ontvoerd en Astrid was vast ook op de hoogte geweest. Ze werd uren verhoord. Na een dag werd ze vrijgelaten.
Voor haar eerstvolgende basketbaltraining zei de voorzitter dat hij haar moest spreken. Hij leek zichzelf heel begripvol te vinden toen hij Astrid vertelde dat de misdaden van haar broer haar niet zouden worden aangerekend. Hij eindigde het gesprek met het ‘goede nieuws’ dat ze lid mocht blijven. Astrid reageerde minder dankbaar dan de voorzitter had verwacht. Moest ze zijn voeten kussen omdat ze mocht blijven? Zij had Heineken en zijn chauffeur toch niet ontvoerd?
De reactie op de club was een voorbode op wat ging komen. In Judas zou ze schrijven: ‘Ons hele leven hadden we nog niet door een rood stoplicht durven lopen, onder de knoet van mijn vader, en nu waren we allemaal crimineel, dankzij Willem.’ Tot het gesprek met de voorzitter was het basketbalveld haar voornaamste toevluchtsoord geweest. Nu werd haar familie ‘de enige plek waar ik geen vreemde eend in de bijt was’.
In 2016 hoorde Astrid dat Willem vanuit de gevangenis opdracht had gegeven haar te laten liquideren. Ze moest haar geliefde huis in de Rivierenbuurt verlaten en bestelde een nieuw gezicht. Het werd steeds lastiger te blijven basketballen. Willem wist allang waar ze trainde en speelde en ze zou haar teamleden alleen maar in gevaar brengen. Ze stopte. Oud-teamgenoot en boezemvriendin Ilona zei dat Astrid dat ‘jammer, heel jammer’ vond.
Het afscheid viel ook Astrid zwaar en ze kreeg last van ‘allerlei kwalen, darmontstekingen en zo, omdat ik niet meer beweeg’, zei Astrid in Libelle. In Dagboek van een Getuige zegt ze haar basketbalvriendinnen te missen en ze noemt haar nieuwe leven ‘leeg’. Mensen die haar kennen denken dat Astrid zich desondanks zal redden. Ze is door haar jeugd gewend met weinig rond te komen en heeft meer extreem moeilijke periodes gekend. Ze vertelde haar vriendin Ilona wel dat ‘anderen waarschijnlijk zouden bezwijken’.
Lees het hele artikel op Blendle.