'Door mijn haarkleur en moeilijke naam gaat een beerput open'

Columnist Özcan Akyol vindt de grote tragiek van succesvolle migrantenkinderen dat ze van alles een beetje zijn en daarom uiteindelijk niks – althans, in de ogen van de mensen door wie ze onverdraagzaam worden bejegend.

Özcan Akyol

Mesut Özil wil niet langer voor Duitsland uitkomen. Hij is het zat dat hij racistisch wordt behandeld door media en supporters, die zijn bloed wel konden drinken omdat de voetballer in aanloop naar het WK in Rusland op de foto ging met Recep Tayyip Erdogan.

Dit nieuwsfeit en de dynamiek die daarna ontstond, raakte me meer dan alle andere berichten die over het thema identiteit en integratie verschijnen. Dat heeft te maken met het gegeven dat ik me wel met hem kan identificeren, hoe erg we ook van elkaar verschillen, en ondanks onze uiteenlopende werkzaamheden – hij hekelt de pers waar ik onderdeel van ben.

Vooropgesteld: Mesut Özil was dom en opportunistisch om op de foto te gaan met Erdogan, die de voetballer louter voor zijn verkiezingskarretje spande, in de hoop dat het electoraat zou zien dat hij niet al te veel is vervreemd van de gewone man. Aan de andere kant heeft de Turkse Duitser andere belangen. Hij hoort al jarenlang dat hij een landverrader is, omdat hij de keuze heeft gemaakt om voor Die Mannschaft uit te komen. Om dit soort geluiden te pareren, probeert hij zich regelmatig in de media als Turk te profileren, zodat de kritiek zal wegsterven. Maar dat gebeurt niet.

In Duitsland en de rest van Europa staat Erdogan inmiddels gelijk aan de antichrist: wie ook maar iets van genegenheid voor deze man toont, wordt weggezet als een totale idioot die een fascistisch regime steunt. En zelfs als iemand dat niet doet, is hij bij voorbaat verdacht, omdat hij wel een bepaalde etniciteit heeft. Daarom vond ik deze woorden van Mesut Özil treffend: ‘Ik ben een Duitser als we winnen en een immigrant als we verliezen.’ Dat leverde hem veel bijval, maar ook racistische hoon op.

Laat mij uit ervaring spreken: hij heeft volkomen gelijk. Als ik een onwelgevallig stukje in de krant of in dit blad schrijf, komen er zelden inhoudelijke tegenargumenten. De meeste reacties zijn doordesemd van vooringenomenheid, racisme en blinde haat. Ik ging eens in mijn mailbox checken en raakte de tel kwijt toen ik een balans wilde opmaken van hoe vaak mensen mij een ‘kutmoslim’ noemen en een verwijzing naar Erdogan maken, een man die ik bijna een decennium kritisch volg. Ik ben trouwens nooit gelovig geweest.

Het maakt voor mijn ‘critici’ niets uit: op het moment dat zij de kleur van mijn haren zien, in combinatie met mijn moeilijke naam, gaat er een beerput open en komen er allerlei verschrikkelijke uitingen binnen, telkens met een verwijzing naar mijn migratieachtergrond. Wat Mesut Özil helaas niet deed, was de discussie breder trekken: hij staat op tegen discriminatie, maar de onverzoenlijkheid komt even hard van de Turken.

De conservatievelingen uit deze hoek moeten niets hebben van integratie of assimilatie. Als er één bevolkingsgroep is die een monoculturele samenleving nastreeft, dan zijn het wel de dogmatische volgelingen van Erdogan. Mesut Özil had zijn podium ook kunnen gebruiken om de discriminatoire praktijken van zijn president aan te kaarten.

Afijn, de bottom line annex de grote tragiek van succesvolle migrantenkinderen is dat ze van alles een beetje zijn en daarom uiteindelijk niks – althans in de ogen van de mensen door wie ze onverdraagzaam worden bejegend. Dat is een groter probleem dan een ongelukkige foto.

Dit is de laatste column van Eus voor Nieuwe Revu.