Premium

‘Alle shit eruit, alles lekker licht en open maken’

Wie Jan des Bouvrie (77) zegt, denkt meteen aan de kleur wit. En aan slopen, heel veel slopen. De man die Nederland anders heeft leren wonen over vrouwen in de keuken, muurtjes openbreken en een voorkeursbehandeling in de gevangenis.

Jan des Bouvrie

‘Ik werd van mijn bed gelicht, stonden er ineens twee jongens met pistolen in mijn slaapkamer. Ik dacht: wat een bullshit, zoek het lekker uit met die hele troep.’

Het vak is u met de paplepel ingegoten, nietwaar?

‘Mensen hebben altijd het idee dat ik in de meubelzaak van mijn ouders ben begonnen en daarna in rap tempo bekend werd, maar de periode daarvoor wordt vrijwel nooit belicht. Het begon allemaal al veel eerder, in mijn kamertje boven die winkel. Ik was pas zes toen ik eigenhandig besloot deze eerst rood en dan wit, zwart en geel te verven. Vonden mijn ouders prima en dus kon ik lekker experimenteren met kleuren en kunst, dat uiteindelijk het best uitkwam op een witte ondergrond. Zoals mijn poster van Picasso’s schilderij Guernica over de Spaanse burgeroorlog, die boven mijn bed hing. Uren kon ik daar naar kijken. Dat creatieve heb ik van mijn ouders. Pa was muzikaal, zong de Matthäus Passion en voedde mij luthers op in een lutherse kerk en op een lutherse school. Was ik een meisje geworden, dan was ik katholiek opgevoed zoals mijn moeder. Zo hadden ze dat samen afgesproken.’

Ik mocht het ouderlijk huis gebruiken om mijn eerste verbouwinkjes in uit te proberen. Hier een muur eruit, daar een deur erin... Alles mocht

Een vrije jeugd binnen de geloofsovertuigingen van uw vader.

‘Het voelde niet als een beperking. Dat had en heb ik meer met mijn dyslexie, iets waar ik mijn leven lang niet meer vanaf kom. Bijkomend voordeel is echter wel dat mensen met die handicap vaak in één bepaald ding geniaal zijn, zoals bij mij het ontwerpen, inrichten en bouwen van woningen. Iets opbouwen ging niet vanzelf. Op de mulo bleef ik twee keer zitten en ik heb zelfs nog op een lomschool gezeten om het abc extra te oefenen. Via een klant van mijn vader, meneer Odink, kwam ik uiteindelijk op Brandsma terecht, het rijkeluisschooltje van Bussum. Kik Thole, de latere hockeyinternational, zat daar ook en buiten schooltijd kwamen we geregeld bij elkaar over de vloer. Kiks ouders waren zo sjiek, haar moeder kreeg met witte handschoenen de telefoon aangereikt. Een totaal andere cultuur waarin ik compleet onbekend was met de etiquette. In een wereld die ik niet kende, leerde ik allemaal nieuwe dingen en anders spreken. Ondanks mijn beperkingen creëerde ik zodoende dus toch de mogelijkheden om nieuwe ervaringen op te doen.’

Waar bracht u uw passie voor het eerst buitenshuis in de praktijk?

‘Op de Rietveld Kunstnijverheidsschool, waar ik les kreeg van zowel Gerrit als Jan Rietveld. Gerrit was een recht-voor-zijn-raapleraar met van die kleine, dikke handjes. Zijn eerste opdracht was het tekenen van een kinderkamer waarvoor ik vier weken de tijd kreeg. Ik was echter de dag erna al klaar en hij vond mijn werk fantastisch, op de vele platenbakken en andere losse frutsels die ik erbij had getekend na dan. Maak je schets simpeler en daardoor overzichtelijker, was zijn advies. Op die school voelde het alsof mijn leven pas echt begonnen was. Ik mocht dagelijks met mijn hobby aan de slag en ik ben er nooit meer mee gestopt.’

Waar komt die meubelzaak van uw ouders dan in beeld?

‘Direct na het slagen op Rietveld. Pa en ma verkochten allemaal moderne spulletjes in een soort winkel dat toen nog een goedwonenzaak werd genoemd. Daar had je er een stuk of honderd van in Nederland, maar er viel geen droog brood in te verdienen. De groenteboer vroeg me altijd: “Zijn je ouders nu nog niet failliet?” De situatie was ernstig. Als mijn vader op zaterdagavond een fles jenever ging kopen en deze per ongeluk brak tijdens het spelen van krijgertje met mij, dan had hij geen geld om een nieuwe te halen. Succes is echter maakbaar, zolang je het maar slim aanpakt. Ik overtuigde mijn ouders alle spullen op straat te gooien en te vervangen door luxere meubelen van grote, bekende importeurs. Hen had ik gesmeekt of we hun goederen in consignatie mochten nemen, oftewel: stallen met het oog op doorverkoop. En zo hadden we ineens zes luxe lounge chairs met ronde tafels en bloemen staan die binnen een mum van tijd een nieuwe eigenaar hadden gevonden. Ik wist vanaf dat moment: meubelen moet je niet verkopen, maar adviseren.’

Wat is het verschil?

‘Ik bezoek mijn klanten altijd thuis omdat ze meestal wel weten wat ze willen, maar niet hoe ze het moeten aanpakken. Ik vertel wat de mogelijkheden zijn in combinatie met het plaatsen van spullen. Een intensieve manier van werken, maar ik haalde er uiteindelijk wel het meeste geld en voldoening uit. Muurtje openbreken, keuken maken aan de tuinkant... Ik ben er groot door geworden. Momenteel werk ik aan het creëren van een opener structuur in 65 huisjes die op de schop gaan. Er zitten nu alleen nog wc-deuren in. Het gaat er namelijk niet om hoe je het mooist kunt wonen, maar op welke wijze je leuker en praktischer leeft. Als je kijkt naar de keuken, dan was deze vroeger helemaal afgesloten van de woonkamer. De vrouw had maar één recht en dat was het aanrecht. Later kwamen luikjes om de borden door te geven en tegenwoordig lopen beide ruimtes in elkaar over.’

Was dat vroeger echt zo strikt gescheiden?

‘Een vrouw had in mijn jeugd helemaal niets te vertellen. Communicatie tussen echtparen was uiterst stroef, al waren mijn ouders daarin gelukkig een uitzondering. Bij ons ging het zelfs nog een stap verder omdat ik het ouderlijk huis mocht gebruiken om mijn eerste verbouwinkjes in uit te proberen. Hier een muur eruit, daar een deur erin... Alles mocht, want pa en ma geloofden in mijn kunnen. Later ben ik grotere verbouwingen voor anderen gaan doen en richtte ik me op positiviteit. Na de Tweede Wereldoorlog heeft het minstens twintig jaar geduurd voordat Nederland weer een beetje ging leven. Toen die vieze bruine inrichtingen, dat metselwerk en donkere tapijt verdwenen en er letterlijk licht kwam in het leven. Via eerst de familie Orlow en later al hun vrienden en kennissen verkocht ik mijn eerste witte bankjes. De tijd van de hippies en flowerpower brak aan en dat was hoognodig ook. Ons land was haar allure verloren.’

Hoe bedoelt u dat?

‘Men was terughoudend geworden. Niet alleen in woonideeën, maar in alles. Bang dat er een Derde Wereldoorlog zou uitbreken, durfde niemand zich nog te uiten. Ikzelf heb die angst nooit gehad, omdat ik als kind van 1942 die hele oorlog niet bewust heb meegemaakt. Ik weet nog dat ik eens met mijn moeder in de winkel kwam en er twee Duitsers naast ons stonden. “Zijn dat nou moffies?” vroeg ik. Ze schrok zich rot en wist niet hoe snel ze me moest opbergen. En in Amsterdam had je een kinderarts die bij elke joodse familie een kruisje zette. Hij haatte joden en wilde niet dat andere patiënten wisten dat hij deze mensen ook moest helpen. Die massale jodenhaat ligt gelukkig ver achter ons, al is het nog niet helemaal verdwenen. Ik heb een tweede huis in St. Tropez en daar heb ik gemerkt dat sommige Fransen nog steeds met een schuin oog kijken naar mensen met deze achtergrond. Vervelend, maar ik denk altijd maar zo: God schiep Frankrijk en dat pakte zo overdadig mooi uit dat hij ook iets minder leuks moest ontwerpen om het weer in evenwicht te brengen. Et voilà: daar waren de Fransen. Monique spreekt overigens veel beter Frans dan ik en heeft totaal geen last van dat beeld. Zij maakt de Fransen juist heel vriendelijk mee.’

Bent u een man van de wereld?

‘Jazeker. Ik heb veel gereisd, onder andere naar Curaçao, waar ik dertig jaar lang huizen heb gebouwd. De eerste keer dat ik op het eiland verbleef trof ik om 06.00 uur zo’n lekkere dikke Curaçaose vrouw. Dushi was het enige woord dat ik toen kende en dus zei ik: “Dag dushi, heb je een lekker kopje koffie voor me?” De ochtend erna hoefde ik het al niet meer te vragen want er stond al een vers bakkie voor me klaar. Waarom? Ik was blijkbaar de eerste Nederlander die aardig tegen haar deed. Die tweede dag besloot ik met een lokale chauffeur het eiland te verkennen. Achter het stuur zat een hele grote donkere man met enorme handen. “Geen zorgen meneer, ik ben niet gevaarlijk en doe alles wat u wilt,” zei hij toen ik instapte. Was ik weer verbijsterd van het beeld dat men blijkbaar van ons gekke Hollanders had. Wij zijn in het verleden zulke ongeloof lijke proleten geweest, met het uitvoeren van de slavernij als absoluut dieptepunt. De chauffeur toonde me het ene na het andere landgoed, elk met kleine binnenpleintjes waar de slaven voorheen met bosjes tegelijk lagen opgestapeld. Het is echt verschrikkelijk wat we allemaal gef likt hebben. Dat verleden dragen we met ons mee. Vooroordelen over mensen kom je ook nu nog tegen, maar de reactie die je krijgt, ligt aan de manier waarop je er zelf mee omgaat. Ik bekijk alles altijd positief, vind het heerlijk om met mensen om te gaan en maak er geen probleem van mee te bewegen met bepaalde gebruiken en culturen. Zijn je Curaçaose werkers het bijvoorbeeld gewend om overdag een uiltje te knappen, laat ze dat dan doen. Daarna gaan ze gewoon weer aan het werk.’

Wie pakt straks de handschoen op in uw bedrijf Het Arsenaal?

‘Dat is nu al aan de gang. Mijn zoon Jan jr. verhuurt bijvoorbeeld al enkele jaren al ons onroerend goed. Hij is ook dyslectisch, maar heeft desondanks zijn diploma bedrijfseconomie gehaald. “Oh, mag ik hier niet studeren? Dat zullen we nog weleens zien,” zei hij toen hij bij de middelbare school aankwam. Later was hij alsnog welkom.’

Dat eigenwijze heeft hij dus ook van u geërfd?

‘Mwah, noem je mij eigenwijs?’

Ik rook een paar sigaartjes per dag, maar vooral om schetsjes te kunnen maken op de doosjes waar ze in zitten

In zekere zin wel.

‘Tja, waar heeft dat mee te maken dan? Omdat ik altijd mijn eigen weg ga? Ik kom redelijk veel klanten tegen die alles op hun 65ste hebben verkocht en nu eindelijk gaan genieten. Die mensen zijn dan nog nooit op vakantie geweest en denken daarin nu eventjes een inhaalslag te maken. Zo werkt dat echter niet. Dat soort mensen zijn ook meestal binnen een jaar dood. Je moet juist je leven lang genieten en een vak uitoefenen waar je van houdt. Op die manier voelt het ook nooit als werken. Ook belangrijk: ontvangen en geven van positieve energie. Ik geloof niet in God of Allah, maar in energie die je kunt doorgeven op je kinderen. Of dit nu goede of kwade energie is, ik ben ervan overtuigd dat de manier waarop je in het leven staat wordt overgebracht op de volgende generatie die je voortbrengt. Zodra we dood zijn, komen we nooit meer terug in de hoedanigheid waarin we hier nu zitten, maar energie leeft voort in andere mensen. Dan kun je maar beter een stukje positiviteit doorgeven, nietwaar? Nederlanders kunnen zo verschrikkelijk zeuren. Zo was ik laatst met een groepje mensen in Londen en riepen er twee tussendoor: “Parijs vind ik toch leuker.” Godsamme, ga dan lekker daarnaartoe! Amsterdammers, nog zo’n apart volk. In Lelystad of Almere willen ze niet wonen want dan hoor je er niet helemaal bij. Mijn oplossing: doop die steden om tot Nieuw-Amsterdam en je bent meteen van het hele gezeik af.’

Ben je ook trots op je andere kinderen?

‘Nou en of. Jean-Marc is een geweldige ontwerper en, als ik heel eerlijk ben, beter in zijn werk dan ik. Hij is net als ik een levensgenieter, houdt van een drankje en een sigaretje. Zelf heb ik tot mijn dertigste niet gedronken of gerookt en nu doe ik het met mate. Zo rook ik een paar sigaartjes per dag, maar gooi ik ze steeds na een paar trekjes alweer weg. Ik steek ze vooral op om iets te doen te hebben en om schetsjes te kunnen maken op de doosjes waar ze in zitten. Mijn secretaresse beplakt ze met witte stickers, waar ik me dan op uitleef. Zoals laatst een schittering van de maan in het water of de raampartij aan de voorkant van ons huis. Dat zie ik dan en leg ik vast. Niet met een foto, maar in een tekeningetje. Vind ik veel leuker.’

Je bent zakelijk ook eens in de knoei gekomen. In 2010 bracht je zelfs een nacht door in de politiecel.

‘Ik werd om 06.00 uur van mijn bed gelicht. Stonden er ineens twee jongens met pistolen in mijn slaapkamer die me bevolen met hen mee te komen. Ik mocht nog net mijn tanden poetsen, maar ze bleven wel vlak achter me staan zodat ik geen kant op kon. Later hoorde ik via de gemeente Naarden dat er ook buiten ons huis allemaal agenten stonden omdat ik vluchtgevaarlijk zou zijn. Nu heb ik gelukkig het karakter om te denken: wat een bullshit, zoek het lekker uit met die hele troep, maar leuk is anders. Lang heeft het hele gebeuren ook niet geduurd en van de oorspronkelijke aanklacht bleef ook weinig over. Het ging om gesjoemel met een factuurtje die we hadden gestuurd voor verrichte interieurzaken, maar waarvan we van de secretaresse van dat bedrijf het verzoek kregen deze op een andere naam te zetten. We zagen hier totaal geen kwaad in.’

Hoe liep die zaak af?

‘Ik belandde in de gevangenis en kreeg al gelijk bij binnenkomst de wind van voren. “Denk maar niet dat je een andere behandeling krijgt omdat je Jan des Bouvrie bent,” snauwde een agente me toe. “Maar dat hoeft toch helemaal niet? Daar vraag ik toch ook niet om?” antwoordde ik. Die opmerking viel blijkbaar in de smaak, want midden in de nacht ging ineens mijn celdeur open en stond daar diezelfde agente met twee doosjes sigaretten en sigaren. Hebben we buiten lekker staan roken en vertelde ze me haar hele levensverhaal. We waren verkeerd begonnen, maar omdat ik goed reageerde en niet direct riep: ach wijf, sodemieter op, kreeg ik dus alsnog een speciale behandeling. Een paar weken na die arrestatie verzocht de hoofdinspecteur van de FIOD me op kantoor in Den Haag te komen. Daar vertelde hij me dat ze zo’n honderd mensen per jaar pakken, waarvan standaard vijf bekende Nederlanders. Puur en alleen om een voorbeeld te stellen. Dat niemand veilig is en ook wij gepakt kunnen worden. Harry Mens, Cor van Zadelhoff... Allemaal mensen die een keer in de bak hebben gezeten vanwege dit punt. “Nu hebben we ze, we pakken ze aan,” zei ik tegen mijn advocaat die me daarop direct adviseerde dat toch vooral niet te doen. Je kunt in dit land namelijk al om een kop koffie worden opgepakt en winnen doe je het toch nooit.’

Hoe moet men u herinneren als u er op een dag niet meer bent?

‘Als een man die Nederland anders heeft leren wonen. Alle shit eruit, weg met dat metselwerk en alles lekker licht en open maken. Hoe men terugkijkt op mij als persoon maakt me niet zoveel uit. Ik ben heel nuchter opgevoed en wat dat betreft dus niet zo ijdel. Jan des Bouvrie, een BN’er? Dat valt in zekere zin ook wel weer mee. Ik reed eens op mijn scootertje naar mijn bootje in de haven van St. Tropez en ik was nog niet afgestapt of er kwam een grote groep mensen op me afgestormd. “Jongens, hou op nu. Even geen foto’s of handtekeningen, alsjeblieft,” riep ik, daarbij afwerende handgebaren makend. Wat denk je? Die groep rende me straal voorbij want achter mij stond Johnny Hallyday, haha. Ik heb daar toen zo staan lachen in mezelf. Hoe betrekkelijk is dan het eigenlijk, hè? Laat ik afsluiten met te zeggen dat een eerbetoon of terugblik wat mij betreft nog heel lang op zich mag laten wachten. De dood is een onoverkomelijk, maar vreselijk iets, vooral als het gepaard gaat met veel pijn en ellende. Mijn moeder is 96 jaar oud geworden, maar werd de laatste zes jaar van haar leven heel heftig dement. Dat ging ver, tot op het punt dat ze riep: “Je bent mijn zoon niet want ik heb helemaal geen kinderen,” waarna ik een glas naar mijn hoofd geslingerd kreeg. Ik kon daar heel slecht mee omgaan en bezocht haar op het laatst alleen nog maar samen met mijn oudste dochter. Verschrikkelijk om je moeder te zien veranderen in zo’n onaardige vrouw, iets wat je overigens vaker ziet bij deze ziekte. Omgekeerd kunnen nare mensen door dementie ineens heel vriendelijk worden. Mijn vader was pas 59 toen hij een beroerte kreeg en verlamd raakte. Dat bleef hij tot zijn dood, zes jaar later. Een verschrikkelijk einde waarbij mijn moeder elke dag met hem in de rolstoel moest gaan wandelen. In zijn laatste dagen pakte hij mijn hand vast en neuriede hij het nummer La Vie en Rose voor me. Ik weet nog steeds niet of hij daarmee bedoelde te zeggen dat hij een mooi leven had gehad of mij een mooi leven gunde. Ik kan er nog steeds om huilen als ik het hoor.’ 

NIEUWE REVU ONTMOET JAN DES BOUVRIE

Waar? In zijn huis in St. Tropez. Wanneer? Half augustus op een donderdag dat het in Nederland met bakken uit de hemel komt, maar in Frankrijk bloedjeheet is. Verder nog wat? Jans woning is gigantisch en bevat vele ruimtes, terrasjes en een zwembad. Allemaal zelf gebouwd, want enkel de voorgevel met aanhangende kamers stond er toen hij het kocht. Zijn overbuurvrouw is niemand minder dan Brigitte Bardot.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Interview
  • Corné van der Stelt