Beste Emile Ratelband,
In het Algemeen Dagblad stond een interviewtje met jou vanuit Thailand. Je had nieuws te vertellen: je had je bekeerd tot het boeddhisme. Om dat te illustreren, zat er een filmpje bij van een inwijdingsritueel. Je had je hoofd kaalgeschoren (welkom bij de club!) en keek zo sereen mogelijk. Volgens de verslaggever van het AD klonk je ‘opvallend zen’. Ik weet niet precies hoe dat klinkt, opvallend zen. Waarschijnlijk praatte je wat lager dan gewoonlijk, of iets langzamer.
De paar boeddhisten die ik ken, hebben met elkaar gemeen dat ze altijd meteen zeggen dat ze zichzelf nooit boeddhist zouden noemen, omdat dat eigenlijk niet kan, boeddhist zíjn. Als je dat zegt, ben je het feitelijk niet meer. In die zin zijn boeddhisten de overtreffende trap van ietsisten: het zijn eigenlijk nietsisten. Dat soort omzichtigheid is aan jou uiteraard niet bestaat. Als jij iets bent, zullen wij het allemaal weten ook. Als jij niets bent, dan eveneens.
Ik heb je voor dit blad een paar keer geïnterviewd, en ook nog eens voor radiozender Kink FM. Wat je al die keren nooit was: ‘opvallend zen’. De eerste keer dat ik je interviewde, was mijn eerste grote interview voor Nieuwe Revu, net na mijn stage. Je openingsspeech voor mijn eerste vraag was onvergetelijk. Je legde uit dat je iedereen accepteert zoals hij is. Ook mij. ‘Ik zie bijvoorbeeld dat jij een oorbelletje draagt, dus waarschijnlijk ben je een homofiel. Maar dat maakt mij niks uit, dat is oké. Ik zie ook dat je een horloge draagt van Swatch, dus van nog geen 100 gulden. Maar ook daar heb ik geen oordeel over: je werkt bij een kappersblaadje dat je ongetwijfeld slecht betaalt, dus een duurder horloge zit er niet in. En ook dat is oké.’
Als ik er nu op terugblik, had ik daar wellicht de kiem van je boeddhisme al kunnen ontwaren. Wat me voor je innam, was de manier waarop je je opstelde toen het interview leidde tot gedoe. Je was maar blijven zeggen dat je alles dat iedereen doet ‘oké’ vindt, omdat je geen oordeel over anderen hebt, en ze vooral moeten doen waar ze zelf in geloven. Dus gooide ik er uiteindelijk de moeder aller Godwins maar in: Adolf Hitler zelf. Was die dan ook oké? Je legde uit waarom Adolf Hitler ook oké was, vanuit het standpunt van Adolf Hilter, en dat telde. Zelfs had je immers geen oordeel.
Het nummer lag nog geen dag in de winkel, toen het CIDI een klacht tegen je wilde indienen, en journalisten je begonnen te bellen met de vraag of je dit inderdaad exact zo had gezegd. Het interview was alleen niet door jou geautoriseerd. Hoe ik ook aandrong op lezing vooraf: je wilde het niet. Immers: ‘Het is jouw stuk, en als jij het goed vindt, dan is het oké.’
Je had, kortom, de ontsnappingsroute klaar liggen. Onervaren journalist, eerste grote interview, niet geautoriseerd: al het gedoe had je met gemak kunnen oplossen door de schuld bij mij te leggen. Deed je niet. ‘Als het er zo staat, zal ik het zo hebben gezegd.’ Sindsdien denk ik, ondanks al je malligheid, dat je uiteindelijk best oké bent.