Ik schrijf weleens onaardige dingen over Geert Wilders. Ga ik niet meer doen. Want hoe oneens je het ook met iemand bent, you don’t kick a man when he’s down. Het gaat niet goed met Geert. Dat zie je als je de tv aanzet. Hij is op. Uitgeblust. Z’n vuur gedoofd. En je ziet dat hij dat zelf ook wel weet. Ik stel me zo voor dat hij ’s ochtends in de badkamer van z’n safehouse voor de spiegel staat.
Z’n haar door de war. De slaap nog in z’n ogen. Hij wrijft ze eens goed uit. Kijkt zichzelf aan. Die ogen. Ze staan flets de laatste tijd. Als van een gekookte vis. En z’n gezicht. Zo grijs als de as die hij van z’n sigaretten tikt. Hij gooit een plens koud water in z’n bakkes. Wakker worden, denkt hij, wakker worden. Maar het helpt niet. Hij is moe. Zo moe. Hij zeept zijn wangen in. Scheert zich. Voorzichtig om de wrat op zijn bovenlip heen. Die lijkt groter geworden. Daar moet hij toch eens naar laten kijken.
Hij pakt een handdoek – ruw is ie – wrijft z’n gezicht droog. Poetst z’n tanden. Wil z’n haar borstelen. Waar is de haarborstel? ‘Krisztina?’ ‘Wat is er, schat?’ roept zijn vrouw vanuit de slaapkamer. ‘Weet jij waar de haarborstel is?’ ‘Heb je al in het kastje onder de wasbak gekeken?’ Hij opent het deurtje van het kastje onder de wasbak. Ja, daar ligt ie. ‘Gevonden!’ ‘Altijd eerst effe verder kijken dan je neus lang is!’ Hij zucht. Begint met borstelen.
54 is ie nu. De helft daarvan – 27 jaar – zit hij in de politiek. Waarvan negentien jaar in de Tweede Kamer. Waarvan elf jaar als partijvoorzitter van de PVV. 54 is ie en sinds de moord op Theo van Gogh – alweer dertien jaar en ongeveer een kwart van z’n leven geleden – kan ie geen stap meer buiten de deur zetten zonder dat een roedel beveiligers hem in z’n nek loopt te hijgen. En waarvoor? Wat heeft hij nou helemaal bereikt in al die jaren? Zijn er minder Marokkanen? Is er een kopvoddentaks? Oké, de middenpartijen zijn wat naar rechts opgeschoven. Maar zet dat zoden aan de dijk die de islamtsunami buiten zou moeten houden? Natuurlijk niet.
Geert is bang. Bang dat alles voor niets is geweest. Al z’n harde werken. Al z’n harde schreeuwen. Bang dat alles een opmaatje zal blijken. Een opmaatje voor de grootse, meeslepende symfonie van dat bijdehante, omhooggevallen pisjong. Dat bekakte, wijsneuzerige pestventje dat nu al maanden zíjn standpunten jat. In zíjn spotlight staat te dansen. Zíjn kiezers afpakt. Er straks met zíjn eer vandoor gaat. Die kut-kut-hoerentyfuskut-Baudet.
‘Geert, schiet nou toch op!’ roept zijn vrouw, nu vanuit de keuken. ‘Je chauffeur staat te wachten!’ ‘Ja, ja, ja, ik kom al!’ 54 is ie. Op z’n 67ste mag ie met pensioen. Hij rekent uit hoeveel 67 min 54 is. Dertien. Nog dertien jaar. Had ie in 2010 z’n verkiezingsbelofte over de verhoging van de AOW-leeftijd nou maar niet gebroken. Och, aan het werk maar weer.