Dezer dagen reis ik stad en land af in het kader van de Boekenweek voor Jongeren. Wat nagenoeg op elke onderwijsinstelling opvalt, of je nu in het oosten of westen bent, is dat het gros van de scholieren niets van boeken moet hebben, om maar niet te zeggen dat ze het fenomeen oprecht haten en dat is niet eens een overdrijving.
Waar die af keer precies vandaan komt, kan ik wetenschappelijk of sociologisch niet staven, maar wat telkens opvalt tijdens de gesprekken die ik met hen voerde, is dat ze veel liever voor andere activiteiten kiezen, zoals gamen, sociale media, filmpjes kijken op internet en wat dies meer zij. De verscheidenheid aan mogelijkheden heeft ze kortom het boek de rug doen toekeren, omdat ze papier maar saai en oubollig vinden, iets uit een andere tijd.
Het is altijd bijzonder om mee te maken, de ontmoetingen met nieuwe generaties. Vooral als je in onderzoeken leest dat bijna 20 procent van de Nederlandse 15-jarigen niet in staat is een brief van de gemeente te lezen of ondertiteling van een film te volgen. Taligheid verliest steeds meer waarde. We hebben in de toekomst een lichting die misschien niet minder belezen is, maar wel moeite heeft om gedachten en ideeën op papier te zetten. Als ik in een klas vol kinderen sta die hun hardnekkige haat voor de literatuur uitspreken, voelt dat meestal tragisch en meelijwekkend aan. En toch snap ik ze ook wel: want ik moest vroeger, op hun leeftijd, ook niets van boeken hebben, omdat ik veel liever buiten met andere jongens voetbalde of anders wel jonge wulpse meisjes probeerde te versieren.
Het is dat ik per ongeluk een boek in mijn handen kreeg gedrukt, ruim na mijn tienertijd, en toen pas ontdekte dat het lezen van boeken regelrechte brandstof is voor de hersenen en dus de intelligentie van iemand. Als ik nooit aan romans was begonnen, zou ik nu nog steeds een of andere rukker in een achterbuurt van Deventer zijn, die de hele dag anderen en dus ook zichzelf narigheid bezorgt. Vermoedelijk was ik een succesvolle oplichter, of anders zat ik nu ergens in een bajes, beetje pingpongen met andere uitvreters en losers.
Ik vertel dit in de klassen die ik bezoek en vooral jongetjes begrijpen het. Dat is de meerwaarde van een schrijver die op een school langskomt om te praten over zijn of haar eigen werk elk verhaal kan iemand anders prikkelen. Maar het is natuurlijk niet genoeg. Het diepgewortelde probleem van ontlezing is een monster met vele tentakels en dient dan ook op die manier te worden bestreden.
Om het probleem op tijd te tackelen, moet er literatuuronderwijs komen die jonge mensen al veel eerder in aanraking brengt met boeken, fictie of non-fictie, waardoor ze geen ontwikkelingsachterstanden oplopen. Stichting Lezen en Schrijven maakte eerder dit jaar bekend dat laaggeletterdheid de hele samenleving ongeveer 1 miljard euro kost. Het dossier verdient kortom niet alleen de aandacht van ijverige schrijvers, maar ook van de politiek.